| |
| |
| |
VII.
De Belegering.
| |
| |
VII.
De belegering.
Zyn steile torentrans, ten wolken ingestegen,
Verkondde een vorstenwoon: en de onverwonnen vlag
Met Vlaendrens zwarten leeuw wekte uit dien trans ontzag.
Ph. Blommaert.
By hunne nadering, riep de schildwacht boven de poort op de wakende soldeniers, en de egge werd omhoog gehaeld.
H. Conscience.
Het gravenkasteel te Rummen, gebouwd in den smaek van den Curinger-burgt, was een der grootste en schoonste middeneeuwsche sloten.
Reeds op eenige uren afstands kondigde het zich aen door vier dikke en hooge hoektorens, dubbelvoud bewys van den ouden adeldom en de magt zyner bezitters.
| |
| |
Een breede en regelmatige laen van zware, hoogstammige eiken-en beukenboomen, onder welker looverende kruinen de wandelaers, gedurende den zomer, by voorkeur het lommerkoel genoten, en die meer dan een vierde uers lengte had, verbond, op eene schilderachtige wyze, het trotsche en uitgestrekte landgoed aen het open stadje Rummen, dat tot de heerlykheid behoorde.
Omstreeks halverwege, doorsneed die prachtige en majestueuze dreef eene vruchtbare vlakte, afgedeeld in fraeije hoven, welke ieder door sierlyk geschoren hulzenhagen omgord, en doorslingerd waren met kunstmatige wandelpaden, op welker kruiswegen liefelyke groepen van welige fruitboomen prykten. Een aental groote pachthoeven, met hare zindelyke schuren, stallen en melkhuizen, verhieven zich, hoeksgewyze, te midden dezer bloemryke beemden.
Langs zulke bekoorlyke baen, kwam men aen de eerste der drie grachten en bolwerken, die het kasteel omsingelden, dat als een regelmatig fort verscholen lag tusschen hooge en hechte vestingwerken.
Over deze buitengracht, min breed en diep dan de anderen, lag een zware en stevige ophaelbrug, mede verdedigd door eene poort, gevormd uit twee vierkante torens, by middel eens gothieken kruisboogs verbonden. De beide onderste verdiepingen dezer torens vormden twee vierkante paviljoenen, waervan het eerste bestemd was tot wooning des poortiers, het andere, tot verblyf den
| |
| |
wacht en voorste beschutting. Wat hooger in den muer, zag men onderscheidene schiet-en werpgaten.
Langs deze voorpoort was derhalve de ingang tot de vestingen van 't gravenkasteel, en nog ten huidigen dage noemt men die plek het poortveld.
Achter dit bolwerk, kwam men aen een tweede gracht, waerover insgelyks een groote ophaelbrug lag, verdedigd door sterkere torentjes, met meerder schietgaten voorzien. De derde gracht, nog wyder en dieper dan de beide voorgaenden, bespoelde rondsom de hechte grondslagen van het slot; doch zoodaniger wyze, dat er nog een breede streep groesvlakte tusschen het water en de muren bleef.
Iedere gracht was omboord met hooge borstweringen en stevige wallen, van waerachter de bezetting, in volle veiligheid, den vyand beschieten en hem het naderen der sterkte beletten kon.
Een breed vierkant cour of voorplein, waerop ter linkerhand de paerdenstallen, en regts de koetshuizen, bevond zich vóor het hoofdgebouw, welks overige zyden omzoomd waren door fraeije bloemperken, leiboomkens, met kostelyk ooft beladen, en vruchtbare wyngaerden. Langs den boord der gracht hingen de groene treurwilgen over de zoden rust-en vischbankjes, meest allen door Arnold, in vroegere jaren, hier in het waterlis opgestapeld.
Van dit voorplein ging men, ten westen, over een andere brug, in den eigenlyken tuin van
| |
| |
't kasteel, welke een gedeelte besloeg van de breede oppervlakte tusschen het eerste en tweede bolwerk. Deze tuin was afgedeeld in twaelf groote vierkanten, doorplant met lanen van bloeijende fruitboomen en eene menigte fraei aengelegde bloembedden. In het midden van dien prachtigen hof verhief zich een palmheuvel, waerop vier lustpriëelen, overschaduwd door de digte kruin eens ryzigen kastanjebooms, en te welker midden een groote en vischryke vyver lag.
Hier was, vooral gedurende den zomer, de meest geliefkoosde verblyfplaets der slotbewooners.
Het gravenkasteel was een buitengemeen breed, langwerp-vierkant gebouw, ook in den trant van paviljoen opgetrokken.
Deszelfs hoofdingang bevond zich ten zuiden met een schoon en groot portael, of eigenlyk eene soort van klein antiek voorpaleis, welks zuilengangen, door pylvormige booggewelven overkroond, een heerlyken aenblik opleverden.
Van beide zyden des trotschen voorgevels, verhieven zich de twee voorste ronde hoektorens, als ontzaglyke reuzen-pilaren, en als geduchte beschermers van den ingang der oudheerlyke woon, zoo als merkbaer was uit de menigte wyde schiet-en werpgaten, op verschillende hoogten aengebragt.
Langs den zuilgang kwam men, door eene massieve, eikenhouten deur, in eene voorzael van dertig voeten in het vierkant, welker wanden en gewelf de hand des kunstenaers met de sierlyk- | |
| |
ste beelden en loofwerken bezaeid had. Uit deze voorplaets geleidden drie verschillende wenteltrappen links naer de bovenzalen.
Ter regterzyde kwam men, gelykvloers, in een prachtig gemeubelde kamer, en voor zich uit in een tweede, de pronkzael genaemd, bestemd tot het vieren van feesten en den plegtigen ontvangst van aenzienlyke vreemdelingen. Rondsom de muren, zag men hier de afbeeldsels van het voorgeslacht der van Oerles en der graven van Loon, met kostbare lysten omrand, waerby alstoen ook de portretten van Arnold en Elisabeth, benevens verschillende merkwaerdige en zonderlinge kunstgewrochten.
De beide onderste verdiepingen der torens vormden elk eene eironde kamer. Achter de feestzael bevond zich, hoewel onder 't zelfde dak, eene soort van afzonderlyk gebouw, welk echter gemeenschap had met de overige vertrekken, en tot kapel diende. Boven deszelfs koepel stond eene torenspits met kruis.
Ten slotte vond men, naer achter en ter zyde, de eetzael, de groote wapenzael, de keuken en andere kleine vertrekken.
Op de tweede verdieping heerschten dezelfde ruimte, dezelfde rykdom. Hier verbleef gewoonlyk het huisgezin, en genoot men een bekoorlyk vergezicht over de landgoederen van Rummen, welke meer dan vier uren in den omtrek hadden. Boven deze verdieping, vertoonden de muren nogmaels hare gapende schiet-en werpgaten, welke men
| |
| |
insgelyks aentrof rond het oppergedeelte des gebouws, welk bedekt was met een plat dak, waerlangs men ook van boven gemeenschap had met de twee versterkte achtertorens.
Zeer weinig vensterramen bemerkte men aen de middeneeuwsche sloten. Die van 't kasteel te Rummen waren schier allen reeds toegemetseld, vóor Arnold's aenkomst, op bevel van Walter en Elisabeth, wier voorzichtige voorzorgen het slot reeds geheel en al in staet van verdediging hadden gesteld. Langs alle zyden waren er veilige en gemakvolle gemeenschappen gemaekt tusschen de verschillende plaetsen der vestingwerken, ten einde, in geval van nood, spoedige hulp te kunnen toebrengen aen de meest bedreigde punten. Een overvloed van krygstuigen en brandbare stoffen, zoo als olie, sulfer, pik, lood en tin, benevens een voorraed bogen en pylen, werpspiesen en steenen, alsook eenige mondbehoeften, waren tydig gebragt in een daertoe bestemd magazyn, waernaest een ander groot lokael lag, welk tot Laboratorium diende, en de Hel genaemd werd. Hier zag men drie breede, steenen fornuizen, met yzeren roosters, waerop men in ontzaglyke ketels het lood smolt, welk, met pik en zwavel vermengd, moest dienen om de beklimmers der vesten doodelyk te overregenen. Ook vervaerdigde men daer eene soort van yzeren kogels, die gloeijend gemaekt, en alsdan door byzondere werktuigen naer buiten geslingerd werden, om de tenten en belegeringstuigen des vyands in brand te steken.
| |
| |
Eene smedse, ter herstelling der gebroken wapenrustingen, bevond zich binnen 't kasteel, welks stallen gevuld stonden met paerden, ten dienste van uitval of verkenning.
De hoofdingang der gravenburgt was nu gesloten door de hechte dubbele poort, met zware en breedkoppige nagels overspykerd. Vóor dezelve hingen nog drie yzeren valdeuren met puntige eggetanden.
Tot zyne geruststelling, vond graef Arnold al de schiet en werpgaten reeds behoorlyk bezet, zoowel by iedere ophaelbrug en rond de borstweringen, als op al de verschillende verdedigingspunten van zyn kasteel, waerin hy onder uitbundige welkomgroeten ontvangen werd, en zich met Hamael en Walter vereenigde ter beraming der dringendste maetregelen tegen den naderenden vyand.
O, hoe hartelyk omhelsde hem nu zyne teedere Elisabeth, reeds zoo hevig beangst voor haren geliefde, sedert de drie vervlogene dagen! Ondanks de aenrukking der bestormers en het dreigende gevaer, was zy te vreden, ja van nieuws gelukkig in het byzyn haers Arnolds.
Als eene ervarene krygsoverste, nam zy, met den graef en den trouwen Walter, de wallen en vesten in oogbeschouw; zy deelde hunne bevelen uit aen de boogschutters en pykeniers, wier moed zy aenwakkerde door heldhaftige en vriendelyke toespraek. Al de geheime wegen der bolwerken waren haer volmaekt bekend; onverschrokken
| |
| |
doorkruiste zy de onderaerdsche gewelven en beklom de steilste borstweringen.
- ‘Och, myne beminde Elisabeth!’ sprak Arnold, toen zy, na dit overzigt, in het kasteel terug gekeerd en zonder getuigen waren, ‘uw toestand verontrust my ernstig. U mag ik niet blootstellen aen de zoo wisselvallige kansen eener belegering, die hardnekkig, en misschien moorddadig zal wezen. Hoe hard en bitter my het afzyn dan ook moge vallen; ik verzoek, ja, ik smeek u, vóor het begin der vyandelykheden ons slot te verlaten en een veilige schuilplaets te zoeken. Te veel hebt gy reeds uwe my zoo duerbare gezondheid blootgesteld en gekrenkt, door aenhoudend waken en zorgen. Neem gy nu elders eenige rust, terwyl ik, met neef Hamael en vriend Walter de verdediging bestuer; en geve de hemel, dat ik u al spoedig in zegeprael weder herwaerts moge voeren.’
- ‘Is het wel myn Arnold, die my zulk voorstel doet?’ vroeg Elisabeth met aenminnige blikken.
‘Gy kent dan myne liefde tot u nog niet? Ik u verlaten, op 't oogenblik dat het gevaer u boven het hoofd hangt? Gy dacht dan, dat ik u enkel minde om den zoeten honigkelk met u te ledigen, en den wrangen droesem voor u zoude overlaten; om als uwe echtgenoote te schitteren, en als gravin haer hof te vlugten? Om, als eene ydele vrouw, met de kroon te pronken, zonder deze te durven verdedigen? En gy kont dit veronderstellen van Elisabeth van Vlaenderen!’
| |
| |
- ‘Dierbare gemalin, ik waerdeer uwe heldhafte liefde; ik bewonder uw moed en edele opoffering; zy maken my dubbel gelukkig... Doch, waertoe uw my zoo kostbaer leven in de waegschael gesteld? Luister, Elisabeth. Aen den regter zywand onzer pronkzael hangt, zoo als u bekend is, het afbeeldsel myner zalige vrouw moeder; een groote gouden knop versiert den onderlyst van dat schilderstuk. Onthoud dit wel; en ingeval de nood ons dwingen mogte; als, tegen myne veronderstelling, onze bezetting zoude bezwyken voor de geweldige overmagt der Luikenaers; welnu! druk dan op dien knop; het tafereel zal draeijen, en eene heimelyke deur zich voor u openen, waerlangs een onderaerdsche gang u geleidt tot in 't midden onzer stad Rummen, ter wooning van een onzer verkleefdste vrienden, die u te gemoet zal snellen, met open armen ontvangen en in veiligheid voeren.’
- ‘Arnold, antwoordde Elisabeth, met fieren oogslag; ‘myn besluit is onherroepelyk genomen. U verlaet ik nooit. Ingeval er geen ongeluk is overgekomen aen myn broeder Lodewyk, zyn de vlaemsche hulptroepen reeds lange in aentogt; ik zelve heb er hem nog schriftelyk om verzocht. Die van Wencelyn konden reeds hier wezen. Onze bezetting is nog al sterk en met den besten wil bezield. Wat hebben wy dan te vreezen? Wy zyn in ons regt en wel verdedigd; en ik zou vlugten?’
- ‘Het is volstrekt geen laffe vlugt, welke ik
| |
| |
u aenraed, myne geliefde; maer slechts eene behoedzame voorzorg. Ook ik heb nog hoop op den beloofden bystand uwer bloedverwanten, myne bondgenooten, en vertrouw niet minder op den geduchten tegenstand onzer moedige bezetting. Maer, ingeval de eerste mogte ontbreken, en de tweede, hoe krachtdadig, kwame te bezwyken; ingeval de toomelooze vyand over de lyken onzer braven in dit slot dronge, hier zyne moord- en wraekkreten dede weêrgalmen en ons-zelven kwame vervolgen Dan, voorzeker, ware het weiligt te laet om u te redden. Wat zoude er dan van u geworden?’
- ‘Met het stael in de hand aen uwe zyde sneuvelen!’ sprak Elisabeth met luider stemme, verhelderd gelaet en vastberaden wil; en, in hare begeestering, strekte zy haren regterarm dreigend voorwaerts.............
Sprakeloos beschouwde haer Arnold; zy was waerlyk schoon en indrukwekkend in die verheven ridderlyke houding. Uit hare oogen schitterde een edel strydvuer. Een felle gloed ontglom hare zachtroode wangen, en hare bruine lokken zwierden, van den lelieblanken hals, tot op haren hygenden boezem. Zoo als zy daer stond, was zy wezenlyk het levende beeld der grieksche krygsgodin.
‘Ja, liever sterven,’ vervolgde zy na eenige oogenblikken, ‘dan my over te geven aen de moedwillige luiksche roovers. Met u het leven, of wel de dood!....’
Eene hartelyke en langdurende omhelzing was
| |
| |
het antwoord van Arnold, wiens ziel geheel ontroerd, en wiens boezem zoo zoet vervuld werd door 't zaligste genot; terwyl zyne liefde- en vreugdetranen zich mengden aen die zyner aenminnige en edelaerdige echtgenoote. Nog drukte hy een gloeijenden kus op hare wangen, toen eensklaps een verwyderd hoorngeschal door de vesten weêrklonk.
Tegelykertyd zagen de torenwachten een geduchte krygsmagt uit het zuiden opdagen, en met versnelde stappen naer den kant van Rummen naderen. Welhaest ontdekte men duidelyk het ontzaglyke luiksche leger, met Jan van Arkel en zyn luisterryken ridderstaf aen 't hoofd, gevolgd door Oupeye met zyne talryke legioenen, als wemelende drommen, en een langen sleep van wagens, beladen met krygsvoorraed, en besloten door een viertal reusachtige stormrammen.
Intusschen hadden Arnold, Hamael en Walter al spoedig hunne harnassen en zwaerden aengegespt, en bereids al de posten verdubbeld by de schiet- en werpgaten der beide bolwerken, welke zy onophoudelyk doorkruisten.
De voorpoort des buitensingels werd behoorlyk gesloten en de brug opgehaeld; terwyl men van het kasteel, waer Elisabeth werkzaem was, eene massa wapenrustingen, lansen, zwaerden, pylen, steenen en werpschroot naer de wallen voerde, en tevens een bestendig vuer onderhield in al de smeltfornuizen. Van de vier hoofdtorens des gravenkasteels, even als van de vyf kleine, wapperde
| |
| |
de nationale vlag van 't graefschap Loon, en op het voorplein des kasteels verhief zich een buitengemeen hooge standaert, prykende met de familiewapens van Vlaenderen en Rummen.
Met een yselyk rumoer, en onder 't slaken van woeste oorlogskreten, trokken de luiksche benden over het landgoed Rummen en naderden de vestingen, waervoor zy oogenblikkelyk het belegsloegen. Een digte hageljagt van pylen en werpspiesen begroette hen, by hunne aenkomst, van den buitenwal, en reeds bereidde de ongeduldige Oupeye, na kortstondige rust, zich tot een eersten aenval op den grachtmuer, toen een bevel uit de legertent des bisschops hem gebood, alle vyandelykheid tot den volgenden ochtend uit te stellen. Trouwens, het was juist de negende dag der maend augustus, en derhalve het feest van den algemeen vereerden patroon der stad Luik, St-Lambert; en de bisschop wendde voor, dien dag niet te willen ontheiligen door 't bloedvergieten; maer zyn heimelyk inzigt was, (en dit zy hier tot zyner eer gezegd) alvorens de belegering ernstiger te ondernemen, nog een laetste pooging te beproeven ter minnelyke overeenkomst met Arnold.
Onderwyl zyn leger of uitrustte, of zich overgaf aen de luidruchtige vermaken, met dewelke nog hedendaegs de Luikenaers gewoon zyn den blyden dag van St. Lambert te vieren, zond Jan van Arkel een onderhandelaer met de witte vredevlag slotwaerts, ten einde een persoonlyk onderhoud te verzoeken' met heer Arnold van Rummen, wiens
| |
| |
ware dapperheid hy inwendig hoogschattede, en van wiens gestaefde regten op 't bezit van het graefschap hy maer al te wel overtuigd was.
Dit gesprek werd hem bereidwillig toegestaen aen de voorste ophaelbrug, alwaer hy, na de wederzydsche pligtplegingen, Arnold op 't vriendelykste aenzocht, de verdere bloedtooneelen te vermyden, door het aenvaerden der overeenkomst, onder voorwaerde op het kongres te Herck bepaeld.
Met diepe verontwaerdiging, hoezeer in heusche bewoordingen, weigerde Arnold van nieuws die aenmerkelyke geldsommen, ten pryze zyner verkochte regten. Zyn verhevene ziel walgde van de honigzoete woorden des doortrapten staetkundigen.
Hy behoorde geenszins tot die lage wezens, tot dat basterdras des menschdoms, die hun geweten, hunne eer en overtuiging veil hebben voor goud of eereposten. Vruchteloos bleven de verleidelyke voorstellen, de glansryke aenbiedingen des luikschen bisschops, die, beschaemd en teleurgesteld, onder zyne ridders terugkeerde.
Zeer onderscheiden waren de tooneelen, welke dezen avond binnen en buiten het kasteel van Rummen plaets hadden.
Hier, een woelende menigte halfbedronken krygslieden, die juichend en joelend dansten rond eenige boompjes, met koorden vereenigd, waeraen eijerdoppen en strikjes van gekleurd papier gesnoerd waren, en zulks op de maet der volksgezangen, ter eere huns patroons. Wat verder, eenige
| |
| |
ridders, die in hunne tenten zich overgaven aen de zoete rust en den slaep; terwyl, op eenigen afstand, Oupeye bezig was met de verkenningen der bolwerken.
Ginds, in de wapenzael van 't slot, Graef Arnold met den braven Walter en zyn neef Hamael, in peinzende houding beraedslagend over de geschiktste wyze der verdediging van hun fort, welks torens en driedubbele wallen van binnen als omzoomd stonden met boogschutters en steenwerpers. Onderwyl, in de stille bidkapel, Elisabeth, voor 't altaer geknield, den bystand des hemels afsmeekte over haren echtgenoot en diens getrouwe bezetting.
Met de stipste nauwkeurigheid lette men, vooral gedurende den nacht, op de minste bewegingen des vyands, die zich op behoorlyken afstand gelegerd hield, en van zynen kant zorgvuldig waekte, ten einde door geenen onverhoedschen uitval der belegerden verrast te worden.
Slechts weinige rust genoot men dien nacht binnen de omsingelde veste; want, by de eerste dagschemering, bliezen de Luikenaers te wapen, en bereidden zy zich tot den aenval van den buitenmuer. Alvorens dezen evenwel te kunnen bereiken, moest men de gracht overtrekken; en dit ging nog zoo gemakkelyk niet in zyn werk.
Groote wagens vol aerde en gruis, steenen, hout en boomtakken voerde men derwaerts, om aldus eenen eenigzins veiligen overtogt te maken; doch de pylen en spiesen, die de lucht
| |
| |
sissend doorschuifelden, vereenigd met het werpschroot, vielen zoo digt als sneeuw, en dreven de vyanden telkens met gevoelig verlies terug. Herhaelde malen nam men dezelfde proef; maer iederen keer werd men afgeslagen.
Toen beval Oupeye, de torentjes, welke de voorste ophaelbrug beschermden, met geweld te bestormen.
Een der groote rammen werd aengevoerd, ten einde de muren te beuken en rameijen, terwyl een aental werklieden bezig waren, onder de brug, houten blokken op elkander te stapelen, waerover de bestormers die torens konden genaken.
Door dit middel gelukte het aen onderscheidene der vermetelste ridders, en aen eenige andere stryders, de gracht te doorwaden; temeer dewyl de pylen en spiesen der belegerden op hunne stalen schilden afbotsten. Reeds begonnen de stoutsten te beklimmen, terwyl de overigen van onder toekwamen; toen eensklaps een stortvloed van gesmolten lood, solfer, pik en gloeijende asch hen overstelpte, en onder luide smartkreten naer beneden deed storten.
Het tweede gelid, welk op zyne beurt de beklimming beproefde, werd als letterlyk onder eene steen- en schrootvlaeg bedolven, en stralen van kokenden olie spoten de terugvlieders vernielend achter na.
Schuimbekkend van woede, zag de vergramde Oupeye den noodlottigen uitslag dezer mislukte
| |
| |
bestorming en de talryke gesneuvelden, welker ligchamen over de gracht dreven. Hy trok achterwaerts, tot herstelling zyner gelederen en ter verpleging der kermende gekwetsten.
Dan beproefde hy, met verdubbelde magt, buiten het bereik der torens den buitenmuer, langs de oostzyde, te genaken, alwaer het water minder diep was. Maer de ervaren Walter had al spoedig zyn inzigt begrepen, en het bedreigde punt heimelyk sterk doen bezetten.
Evenwel had men den stormram al over de half gedempte gracht tegen den muer geplaetst, welken men duchtig begon te beuken; ja verscheidene der onbeschroomdste Luikenaers beklauterden reeds de oneffenste gedeelten, en sommigen zetteden bereids voet op den wal. Maer nu verschenen, als door tooverslag, van achter het bolwerk, Arnold, Walter en Hamael, verzeld van een aental strydbegeerige ridders, die zoo geweldig op de vermetele bestormers inkapten, dat deze, na meer dan de helft verlies hunner manschappen, ook hier het hazenpad kozen, en zelfs hun' vervaerlyken stormram achterlieten, welke aenstonds in brand werd gestoken door de loonsche pykeniers, die tevens de grachten ruimden van de daerin geworpen dempstoffen, gedurende de vyanden, afgemat en met gedunde ryen, naer hunne legertenten terugkeerden.
Dien nacht durfde men, ook in het kasteel, zich by beurten overgeven aen het zoete genot van
| |
| |
rust en slaep. Na zulk gelukkig begin, scheen toch de toekomst minder donker, en vreesde men den Luikenaer minder.
Gedurende onderscheidene volgende dagen zag men dezelfde middelen van aenval, langs verschillende kanten der vestingen, beproefd door den verbitterden Oupeye, die persoonlyk door een' pyl aen den arm gewond werd; doch telkens met denzelfden noodlottigen uitslag, zoodanig, dat Jan Van Arkel, by den aenblik der merkelyke vernielingen, zoo aenhoudend hem toegebragt door Arnold's moedige bezetting, met spyt er aen begon te denken, dit beleg op te slaen, in de hoop van later in het open veld een' beslissenden slag te kunnen leveren.
Ten dezen einde vergaderde hy zyne legerhoofden en aenzienlykste vazallen in algemeenen krygsraed, en sloeg hun het plan voor, de byzonderste steden van 't graefschap door sterk garnizoen te bezetten, en met de overige troepen huiswaerts te keeren, tot een gunstiger oogenblik zich aenbode ter bestryding van het loonsche leger en deszelfs opperhoofd.
Onderscheidene leden deelden in zyn gevoelen, maer de driftige Oupeye, beschaemd en vernederd, hier voor de eerste maal zyns levens te zullen moeten wyken, zonder het uiterste beproefd te hebben, verzette zich, ondersteund door zyne vrienden, op eene hevige wyze tegen 's bisschops voorstel. Met donderende woorden schetste hy hun af, welke schandvlek deze laffe
| |
| |
aftogt voor eeuwig zoude werpen op den ouden krygsroem der Luikenaers. Hy voegde er by, dat hy verantwoordelyk bleef voor de overwinning, ingeval hy naer welgevallen mogte handelen, en dat, byaldien ook de bestorming onmogelyk bleef, hy het middel in handen had, de gansche burgt door het vuer te vernielen.
Zyne gloeijende redevoering verhitte de hoofden der overige bevelhebbers dermate, dat er eindelyk, met schier vereenigde stemmen, besloten werd nog versche hulptroepen te ontbieden, en de belegering van 't gravenkasteel uit alle magt voort te zetten.
|
|