Moet dit een wereldbeeld verbeelden? Van en over Pé Hawinkels
(1979)–Hugues C. Boekraad, Matthieu Kockelkoren, Frans Kusters, H.M.A. Struyker Boudier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Jan Bervoets
| |
[pagina 80]
| |
Io vivatIk ben ervan overtuigd, dat het Nijmeegse straatbeeld van vijftien jaar geleden de tegenwoordige abonnee van het NUB volstrekt ongeloofwaardig voorkomt. Molenstraat en Sint Annastraat werden soms overstroomd door personen in jacquet, rokjas en met parapluie, of in het donkerblauw kostuum, dat op papier met ‘tenue de ville’, verbatim echter met kotspak werd aangeduid. Studentenrepresentanten reden in zwarte rijtuigen rond, voortgetrokken door speciaal daarvoor gehuurde viervoeters. Buurten werden opgeschrikt door luidruchtige kroeg- en bowljolen. De collegezalen waren, vooral 's morgens bij de zgn. alpha-faculteiten, nagenoeg leeg. Als centrum van deze Altenburschenherrlichkeit functioneerde het Nijmeegsch Studenten Corps ‘Carolus Magnus’, waarvan iedere student verplicht lid was, en dat gold als de Enige en Algemene Studentenvereniging in Nijmegen. Dit Corps, pretendent van de alleenvertegenwoordiging van de Nijmeegse studentengemeenschap, stond onder leiding van een vierkoppige Senaat, die, zwakjes gecontroleerd door een Corpsparlement (waarover later meer), de zeggenschap opeiste over de manier waarop ‘het studentenleven’ moest worden ingericht. Nog tot in 1953 zijn alle zich in Nijmegen inschrijvende studenten gedwongen geweest een groentijd te ondergaan, omdat het Corpslidmaatschap tevens het verplichte lidmaatschap van de traditionele studentenverenigingen, de sociëteit Roland en de Meisjesclub, impliceerde. In dat jaar werd het Corps ‘opengebroken’, het kroeglidmaatschap zou voortaan vrijwillig zijn, maar tijdens een jaarlijkse introductietijd zou ‘de student kennis maken met de normen van het N(ijmeegsch) S(tudenten) C(orps) op een verantwoorde wijze, die hem niet a priori tegen deze normen in het harnas jaagt, zelfs voordat hij ermee kennis heeft gemaakt’.Ga naar eind1. Jarenlang werd dit, tot in de universitaire voorlichtingsbrochures toe, met de volgende cliché's geëxpliciteerd: ‘(...) een universiteit moet haar studenten vormen tot vrije mensen, die in de toekomst hun verantwoordelijkheid als leiders van de maatschappij kunnen dragen (...). Persoonlijkheidsvorming geschiedt (...) vooral door het nauwe contact binnen een kleine groep van mensen in een gemeenschap, waarin men gebonden is aan strenge regels, waaraan over en weer eisen worden gesteld door de leden’.Ga naar eind2. Onder hoede van het Corps werden andere gezelligheidsverenigingen gevormd: Diogenes, Telemachus en Dynamene, waarbij vooral Diogenes de pretentie had een alternatief, niet-traditioneel studentenleven voor te staan. De Senaat bleef echter de ideologie van deze verenigingen bepalen. Zijn eigen centralisme stelde hij als een pedagogische noodzaak, omdat het studentenleven nu eenmaal een opvoedend karakter had: de Alma Mater moest immers goede katholieke supermensen aan de | |
[pagina 81]
| |
maatschappij leveren? Deze mentaliteit herkende men niet alleen aan de kleding, maar ook aan de vanzelfsprekende anciënniteits-verhoudingen onder de studenten en in de uitgebreide etiquette bij het verkeer tussen personen van beiderlei kunne. Elk jaar tijdens de inschrijvingsdagen aan de universiteit werden voor het pand Oranjesingel 42 uitgebreide voorstellingsrituelen uitgevoerd door geïntimideerde nuldejaars, die zich ieder persoonlijk aan de Senaat moesten presenteren. De Senaat had dan ook een enorme machtspositie. Als verdediger van een katholiek studentenleven werd hij geprotegeerd door het universiteitsbestuur. Toen in het voor katholieke scholieren bestemde nummer van het Nijmeegs Universiteitsblad de verbintenis tussen de kerkelijke leer en het Corps enigszins goedmoedig op de hak werd genomen in een gedicht van redacteur Ton Regtien, werd deze voor de Academische Senaat tuchtrechtelijk geciteerd en hem te verstaan gegeven, dat hij beter niet aan een katholieke universiteit kon studeren. Het zwaartepunt van deze macht berustte echter elders: uit de verplichte bijdrage van alle studenten werden de gebouwen van de gezelligheidsverenigingen gefinancierd. Het Corps beschikte over geweldige fondsen, medebeheerd door universitaire instellingen, die tot op de dag van nu de oude namen dragen.Ga naar eind3. Het Corpsparlement bestond daarom uit afgevaardigden van deze gezelligheidsverenigingen, die onderling over de verdeling van deze pot moesten bakkeleien dan wel pacteren. Zonder het Corps zouden, zo meende men, Roland, de Meisjesclub, Diogenes, Telemachus, Dynamene, de Corpsdisputen enz., die vanuit de Senaat werden gestimuleerd, geen mogelijkheid van bestaan hebben. Het enige algemene belang, waarvoor het Corpsparlement zich inzette, was blijkbaar de zedelijkheid. Legio zijn de moties die door de Senaat bij het curatorium werden ingediend om er vooral maar voor te zorgen, dat het Nijmeegs Universiteitsblad, dat toen uit universitaire middelen werd gesubsidieerd, een ‘forum van de academische gemeenschap’ zou blijven, representatief voor wat de Senaat meende dat het denken van de student was. Wanneer een van de NUB-redacteuren de spot dreef met traditionele gebruiken of het geloof dan wel toespelingen maakte op sexuele handelingen, kon men op het Curatorengebouw weer een dergelijke brief verwachten. Het waren wraaknemingen op de weigering van de NUB-redactie de soms volkomen onleesbare artikelen uit de Senaatskamer in het blad op te nemen. Was tegen dit alles geen oppositie? Aanvankelijk ging het verzet vooral uit van de sociëteit Roland, die na het verlies van haar absolute hegemonie in 1953 er niet in berustte voortaan als ‘gezelligheidsonderafdeling’ door het leven te gaan. Zij wenste gelijkgesteld te worden aan de ‘neutrale’ traditionele corpora en zag met | |
[pagina 82]
| |
lede ogen aan, dat de traditionele representatie van de studenten, in andere steden door de corpora gepretendeerd, in handen lag van een haar vreemd overkoepelend element. Ook ergerde men zich ter sociëteite over het feit, dat andere verenigingen, de intentie van Diogenes om als alternatief voor de sociëtaire mores de ‘menselijke waardigheid’ te propageren ten spijt, in toenemende mate analoge gedragspatronen gingen aannemen. Een toenemend antiklericalisme versterkte dit verzet, maar een conflict van het sociëteitsbestuur met het Curatorium en het vooruitzicht van financiering van een nieuw gebouw door het Corps maakte in 1960 een gerichte oppositie vanuit die hoek ondenkbaar. Democratisering van het studentenleven was ook daarom uitgesloten, omdat het in strijd werd geacht met het verenigingsbelang. Volgens een in 1962 gehouden enquête was toen 50% lid van een gezelligheidsvereniging. De overigen, ‘nihilisten’ geheten, vonden eerst in de Studentenvakbeweging een organisatie om zich tegen de misstand van de verplichte bijdrage te verzetten, maar moesten het afleggen tegen de homogeniteit van de verenigingsblokken. | |
Studentenzaken in studentenhandenOp 21 oktober 1963 formeerde zich de Nijmeegse afdeling van de Studentenvakbeweging, waarin zich voor het merendeel studenten verenigden, die bezwaren hadden tegen de Corpsstructuur, voor een betere studieregeling waren, of een binding hadden met een politieke partij en zich daarom verzetten tegen de traditionele opvattingen van studentikoze afzijdigheid. De vergadering nam een motie aan, waarin zij zich uitsprak voor maatschappelijke verantwoordelijkheid van de student, maar een binding met welke politieke partij dan ook ontkende. Deze motie was vooral een antwoord aan Ton Regtien, die in een of andere publikatie het samengaan van de SVB met de socialistische arbeidersjeugd, de latere SJ, aanbeval. De meerderheid werd beheerst door de angst om voor ‘rood’ (lees: sociaaldemocratisch) door te gaan. Op voorstel van Hawinkels, die slechts deze vergadering bijwoonde, maar toen ook een schitterende redevoering hield, besloot men voorlopig over te gaan tot een boycot van de verkiezingen voor het Corpsparlement. Tijdens deze oprichtingsvergadering meldde ik mij als lid aan. Mijn motief om als sociëteitslid tot de Studentenvakbeweging toe te treden kwam in eerste instantie voort uit mijn opvattingen over de traditionele strijdbaarheid van de oude corpora. In fleurtijden van mijn dispuut vertelde ik aan de nuldejaars verhalen over een door de Delftse studenten georganiseerde tegenuniversiteit in 1861 en over bezettings-pogingen van het Senaatsgebouw door het Groningse Studentencorps in 1820... Voor mij was tóén belangrijk, dat er gestreden werd tegen de | |
[pagina 83]
| |
‘verschoolsing’ van de universiteit, dat téveel studenten het slachtoffer waren van over hun hoofden uitgevochten hooggeleerde conflicten, dat het vooral de briljantsten waren die door omstandigheden buiten hun schuld de studie moesten staken,Ga naar eind4. en dat bursalen door bijwerk in hun onderhoud moesten voorzien en zo in hun omgang met de medestudenten werden gehandicapt. Ik vond het toen een verwaarlozing van het traditionele verleden, dat de Kroeg hierin afzijdig bleef. Deze mening werd bepaald niet door de meerderheid van de sociëteitsleden gedeeld. De kritiek op de SVB spitste zich vooral toe op haar definitie van de student als een ‘jonge intellectuele werknemer’ (jeune travailleur intellectuel) en het daaruit voortvloeiende voorstel tot het invoeren van studieloon naar analogie van het arbeidsloon. Inderdaad kon men op de bèta-faculteiten, die onder druk van het toenemende aantal studenten tot een op massa-instructie gericht streng studieschema van de klassikale hoorcolleges en practica overgingen, de studie meer en meer als een fabrieksmatige werksituatie ervaren. Maar voor de meeste kroegtijgers gold nog de illusie van studievrijheid, van onafhankelijke individuele wetenschapsgaring door studenten, die daartoe zelf hun tijd konden indelen. Ogenschijnlijk hadden zij geen deel aan de vervreemding van de normale arbeid, die voor hen gelijk stond met de chronometer en de lopende band. Aantasting van deze schijn leek de aantasting van een voorrecht, en omdat binnen de Studentenvakbeweging werd gesteld, dat de studievrijheid niet moest worden geïnterpreteerd als ‘de vrijheid om niet te studeren’, werd de SVB voor de voorspelbare ontwikkelingen verantwoordelijk gesteld: men zag er politieke doelstellingen van de sociaal-democratie in, en nam een bewust reactionaire houding aan. Solidariteit met de Studentenvakbeweging (Studentenvakbond, zei men) werd beschouwd als verraad aan het studentenleven ten gunste van de nivellerende krachten van een totalitaire arbeidersmaatschappij. De verkiezingsslogans van KVP-leider Romme werden hier een levenshouding. De eigenwaarde van de studentenstand, zoals zij door de Kroeg werd hooggehouden, kon echter deze reactionaire eenzijdigheid niet verdragen. Volgens haar oorspronkelijke ideologie was de sociëteit immers een vrijplaats, waarbinnen een exclusieve levensstijl met onaantastbare regels werd gecultiveerd, ten dele een doorvoering van de feodale en burgerlijke etiquette tot in het absurde, ten dele daarmee in strijd. Deze levenscode werd naar buiten als een voorrecht verdedigd, maar hij kon slechts functioneren, wanneer hij de garantie impliceerde van een dusdanige vriendschapsband, dat geen verschil van mening of opvatting daaraan afbreuk kon doen. Een confrontatie van meningen was zelfs noodzakelijk voor een goed verloop van het sociëtaire spel, dat toernooi, waarbinnen alle strijdigheden van het liberale ideaal een cultus waren geworden. Het heeft mij ertoe gebracht een eigen syndicalistisch standpunt te formuleren, en als antwoord op de | |
[pagina 84]
| |
Tayloristische spookbeelden van de dreigende verslaving van de studie propageerde ik een vereniging van studenten, die door massale strijd de rechten op studievrijheid zou weten te verdedigen. En, zo betoogde ik aan de bar, het Nijmeegs Studenten Corps was in zijn bestaande vorm een belemmering voor zo'n studentenorganisatie en het was de taak van actieve kroegleden om de weg te wijzen. Dit leek in de praktijk onhaalbaar, omdat mijn plan het streven van het Kroegbestuur doorkruiste om uit de gelden van de verplichte Corpsbijdrage subsidie te verkrijgen voor een behuizing in de te restaureren Commanderije van St. Jan, een streven waarvoor de onvoorwaardelijke steun van het Corps nodig was. Met de andere verenigingen vormde de Kroeg in het Corpsparlement een onverbrekelijk meerderheidsblok, dat maar al te graag het Mandement van de Bisschoppen, in 1954 uitgevaardigd tegen de arbeiderspartijen, ook op de Studentenvakbeweging toegepast wilde zien. En dit, terwijl slechts één lid van de sedert 1964 opererende SVB-fractie lid was van de Partij van de Arbeid!Ga naar eind5. Maar in een sfeer waarin het taboe was, dat een student aan politiek deed, was zelfs de liberale studentenpartij van Ad Roelofs verdacht! Eind 1964 ontstond er een crisissituatie, toen voor het eerst een nihilist, het SVB-lid Ivo Cuppens zich tegenkandidaat stelde voor een der senaatszetels en een derde van alle stemmen kreeg: uit de stemverhouding kon men opmaken, dat ook actieve leden van gezelligheidsverenigingen hun stem op hem hadden uitgebracht. Een loodzware paranoia beving de verenigingsbesturen. Welke maatregelen moesten zij tegen hun leden treffen? Zou bijvoorbeeld de Kroeg zijn lippendienst aan het liberale ideaal verloochenen en onder de leuze ‘het totalitaire doel van de Commanderije heiligt alle middelen’, tot royement van SVB-ers overgaan? De Studentenvakbeweging besloot zich uit het Corpsparlement terug te trekken en het Corps van buitenaf te bestrijden door tegen de heffing van de verplichte bijdrage te protesteren. De impasse leek volledig. | |
DoorbraakDe terugtreding van de Studentenvakbeweging van het parlementaire toneel opende de weg voor een bredere oppositiebeweging tegen het Corps, waarin ontevreden kroegtijgers, gefrustreerde nihilisten, oprechte liberalen en syndicalistische geesten die aarzelden zich SVB-er te noemen, elkaar vonden. Een verschrikkelijk balen over het eenzijdige studentenleven, over het feit dat de Senaat eigenlijk alleen maar feestjes organiseerde, maar absoluut niets ondernam tegen de abominabele kwaliteit van de mensa, de lage lonen voor studentenwerk bij bemiddelingsbureaus en de toenemende chaos in de studie-organisatie, | |
[pagina 85]
| |
maakten de haat tegen de Senaat algemeen. Binnen de gezelligheidsverenigingen, vooral binnen de Kroeg, begon men zich de oude verlangens om het Corps op te heffen weer te herinneren, en begon men zich te verzetten tegen het dreigend absolutisme van hun besturen. Slechts de formulering van een ad hoc program en de formatie van een goede gelegenheidspartij voor de studentenverkiezingen waren nodig om een burgerlijke revolte in optima forma te bewerkstelligen. Omdat ook mijn eigen huid op het spel stond - ik moest immers de verenigbaarheid van mijn Kroeglidmaatschap met het SVB-lidmaatschap bewijzen - heb ik toen het initiatief genomen tot de Vrije Studentenpartij. De Vrije Studentenpartij (VSP) werd in januari 1965 binnen twee weken uit de grond gestampt, en wist op een merkwaardige manier het naïeve idealisme van huiskamerideologen met het opportunistisch gangsterdom van de gebruikelijke studentikoze Streberei te verenigen. Wij presenteerden ons welbewust als de partij, die zich na voltooiing van haar program zou opheffen, als alternatieve beweging die geen enkele machtspositie nastreefde. Reeds op 25 februari, de dag van de verkiezingen, was het pleit gewonnen: het Kroegbestuur maakte een zwenking van 180 graden en hervatte zijn oude eis, dat de verplichte Corpsbijdrage afgeschaft zou worden. Feitelijk was de discussie om opheffing van het Corps geen parlementaire aangelegenheid meer. De strijd ging tussen het Corpsparlement en een met zijn zetels rammelende Senaat, die hoopte steun te vinden bij instanties buiten de studenten om. Maar ook voor het universiteitsbestuur was de toestand onhoudbaar geworden, omdat met name de uiteenzetting van het totalitaire karakter van de door de Corpspaladijnen verdedigde situatie velen aan het denken moet hebben gezet. En voorzover universiteitsbestuurderen inderdaad naar wegen zochten om de studentenwereld te manipuleren, zouden zij niet meer hun toevlucht nemen tot de schepping van een ideologische eenheid, maar tot een technocratisch achtergrondbeleid.Ga naar eind6. Najaar 1965 werd de verplichte bijdrage weliswaar niet afgeschaft, maar aanzienlijk verlaagd; de gezelligheidsverenigingen werden er niet uit gefinancierd. Het Corps kreeg een jaar de kans om zich om te vormen tot een studentengrondraad, die zich van alle traditionalistische pretenties moest ontdoen, om zich daarna aan de beproeving van de vrijwillige betaling te onderwerpen. Het streven van de VSP om de benaming naar analogie van de ASVA te veranderen in Algemene Studentenvereniging Nijmegen, mislukte: in januari 1966 werd als nieuwe benaming Unie van Studenten in Nijmegen aangenomen: het Keizer-Karelsigillum, dat men in de Nijmeegse binnenstad hier en daar nog voor de gevels van handelaren in sigaren en deftige herenkleding ziet prijken, werd in de briefhoofden vervangen door de bekende inktvlek met de letters USN. | |
[pagina 86]
| |
Titelpagina's van La Révolution surrealiste, december 1924 en december 1926 (gedeeltelijk gereproduceerd in Vox Carolina 2 juni 1967).
| |
[pagina 87]
| |
Voor een onafhankelijke revolutionaire kunst. Manuscript van Trotsky en Breton, 1938 (gereproduccerd in de Vox Carolina 10 februari 1967).
| |
Begeerte heeft ons aangeraaktUit het voorafgaande is wel duidelijk, dat Regtien in zijn artikelen over de oprichting van de Studentenvakbeweging in het voorjaar van 1963Ga naar eind7. vele van zijn medeleden ver vooruit was, en dat de terugval van wat hij als een geëngageerde syndicalistische beweging zag tot een statische en reformistische vakbond soms nauwelijks te vermijden leek. De SVB ontkende hardnekkig bindingen met bestaande vakbonden, maar dat deed zij omdat zij zelf bevreesd was om van arbeiderisme beschuldigd te worden. In het SVB-orgaan Demokrater (1965, nr. 10) verwoordde redacteur Wim Noordhoek de noodzaak van studentenengagement als volgt: ‘Studenten zijn een hechte maatschappelijke groep. Het is niet alleen hun collectief belang dat hen bindt, maar ook de verantwoordelijkheid van hun intellectueel en toekomstig leider zijn.’ Zaken waarover mijn medekroegleden en ik het volkomen eens waren. De krachten, die sedertdien de studentenmassa's in beweging hebben gezet, vonden ook elders hun oorsprong. De onvrede met de bestaande samenleving kwam op een eigenaardige manier tot uiting in het verlangen van enkele traditionele studenten om van de Kroeg een opstandige culturele beweging te maken. De surrealistische beweging van de periode 1959-1962, waarvan de psycholoog J.A.S. van Spaendonck de voornaamste woordvoerder scheen te zijn, poogde een | |
[pagina 88]
| |
mentaliteitsverandering teweeg te brengen om de nivellerende krachten van de bestaande maatschappij te keren. Hiertoe moest een mythe worden geschapen, die haar oorsprong vond in de verbeelding, een in ieder menselijk wezen sluimerende kracht, die door conventies werd onderdrukt. Deze kracht die door écriture automatique of door droombeschrijvingen kon worden opgeroepen (‘l'imaginaire est ce qui tend à devenir réel’ - André Breton) moest de hefboom zijn om het menselijk leven te veranderen. Deze verandering was bij de Franse surrealisten zelf echter onverbrekelijk verbonden met de noodzaak van een omverwerping van de bestaande maatschappelijke verhoudingen in marxistische zin. Deze sleutel van het politieke program van het Franse surrealisme kwam in de Nijmeegse opvattingen eerst in een latere fase openlijk tot uiting. Op 29 september 1965 kwam Ton Regtien op een introductie-avond van Politeia een lezing houden over de Cubaanse revolutie. Juist teruggekeerd van het Internationale Jeugdfestival te Havanna, waaraan ook de Surinaamse student Marcel Kross had deelgenomen, gaf hij een beschrijving van de door Castro voorgestane klasseloze maatschappij en Guevara's opvattingen over ‘de nieuwe mens’, die vaag appelleerden aan mijn solidariteitsidealen. Het was echter Marcel, die mij uiteindelijk over de laatste aarzelingen heen hielp. Tijdens het debat, waarin het gebruikelijke wantrouwen weerklonk over de handhaving van intellectuele verschijnselen die gemeenlijk als ‘mensenrechten’ worden aangeduid - en waarop Regtien geruststellend kon antwoorden - barstte hij los: ‘Processies, persvrijheid, homofilie of wat dan ook in de Westerse landen belangrijk mag zijn, dat alles verdwijnt in het niet, wanneer je niet kunt leven: wanneer je geen voedsel hebt, wanneer je geen kleren hebt, geen medische verzorging, en je kinderen geen onderwijs. Eerst dat, en de rest komt daarna’. Ik ging met Marcel praten over een artikel in de Vox over Cuba; schreef brieven naar de Cubaanse ambassade om redevoeringen van Fidel Castro en Che Guevara, en op 12 december verscheen een door de gehele Voxredactie geredigeerd nummer met gedichten van Aimé Césaire en een artikel van Marcel Kross over Cuba, waarbij ik als ghostwriter optrad. In januari 1966 vond ik Bakoenins God en de Staat voor twee kwartjes op een Rotterdamse luizenmarkt. In dezelfde tijd concentreerde Hugues Boekraad, de enige, maar zeer felle overlevende van de surrealistische stroming, die toen als dichter op zijn hoogtepunt was, zich op de politieke implicaties van het surrealisme: de verbinding van de strijd voor de verbeelding met de strijd van de arbeidersklasse. We bestudeerden kritisch Trotsky's Littérature et Révolution. In mei 1966 verschenen voor het eerst sedert 1918 uitspraken van Michael Bakoenin in een Nederlands studentenblad. De Vox werd een experimentele verkenner van nieuwe stromingen. | |
[pagina 89]
| |
Voorpagina NUB 8 oktober 1965 (Foto Koen Wessing).
| |
[pagina 90]
| |
Wij volgden een onafhankelijke koers, links van de sociaal-democratie, waarbij wij het stalinisme als contrarevolutionair veroordeelden. De opkomst van Provo intrigeerde ons, maar wij konden ons niet met deze beweging identificeren: zij ging ons theoretisch niet ver genoeg. Het appèl op de geweldloosheid en vooral de afzijdigheid van Provo op het beslissende moment bij de Telegraafbestorming door de bouwvakarbeiders op die roemruchte 14de juni van 1966, wekten mijn kritiek op. Ik maakte kennis met de redactie van het anarchistische maandblad De Vrije en begon daar bijdragen aan te leveren. De contacten die de andere redactieleden onderhielden met de Vierde Internationale dateren van een bijeenkomst op 13 september 1966, die door Politeia was georganiseerd, en waarbij Rubens en Barendregt als sprekers indruk maakten. Hugues Boekraad vertaalde het manifest van Trotsky en Breton en analyseerde hun benadering van kunst en revolutie. Naast analyses van Stirner en Reich verschenen (voor het eerst in Nederland) open brieven van Solzjenitsin en Wossnessenski in de Vox. Intussen raakte de studentenvakbeweging landelijk op reformistisch dood spoor. Tot aan de hoogtijdagen van de Provobeweging was de SVB op sleeptouw genomen door de Amsterdamse grondraad en
Vox Carolina 28 april 1967.
| |
[pagina 91]
| |
Politeia, die door het beleggen van een massa-teach-in over Vietnam een grote solidariteitsbeweging voor de Derde Wereld op gang hadden gebracht. De SVB distantieerde zich echter van Provo zelf; als landelijke parlementaire partij, die met beleidspunten ter onderhandeling aan de regeringstafel moest opboksen tegen twee andere min of meer rechtse partijen, vreesde zij na radicale acties stemmenverlies voor de landelijke studentenraad. Het oorspronkelijke voorstel van studieloon werd ‘integrale studiekosten-vergoeding’ (ISV) genoemd, en tal van andere eufemismen vormden rookgordijnen, waarachter de voorhoeden hun stellingen terugtrokken. De debatten in de landelijke partijen over de te voeren onderhandelingsmethoden (‘demonstraties of overleg?’) sloten iedere mogelijkheid voor studentenacties van onderop uit. Provo had, wat Regtien er later ook over mocht zeggen,Ga naar eind8. de Studentenvakbeweging overvleugeld. Vandaar dat we besloten om vanuit de Vox en met andere politieke geestverwanten in de Nijmeegse afdeling van de SVB een radicale vleugel te vormen. Wij drukten ons stempel op de verkiezingspropaganda van 1967. Er ontstonden Vietnamgroepen, die zich onvoorwaardelijk solidair verklaarden met het Bevrijdingsfront. In de zomer gingen prominenten van de SVB, leden van de Voxredactie en | |
[pagina 92]
| |
van het Vietnamcomité zich scholen en vormden een (heterogeen samengestelde) ‘Trotskygroep’. Op 13 oktober 1967 werd door activisten, betrokken bij de redactie van het NUB, de Vox, bij Politeia, het Vietnamcomité, een pas opgericht Griekenlandcomité en de ‘Trotskygroep’, het comité Rood Front opgericht, dat in beginsel antistalinistisch en tegen het studenten parlementarisme was en cursussen ging openen voor de voorbereiding van een Kritische Universiteit naar Berlijns model. De actiegroep manifesteerde zich voor het eerst op het landelijk congres van de Studentenvakbeweging van 2 tot 5 november en kreeg de steun van Ton Regtien, die daar zijn politieke come back vierde. Tal van buitenlandse sprekers waren aanwezig, o.a. uit Berlijn, die tot grote woede van het bureaucratische kader de SVB verweten, dat zij zich niet solidair met Provo had opgesteld. Eerst nú kon vanuit de studentenbeweging de impuls uitgaan tot studentenrevolte. De Kritische Universiteit schiep het beeld van een tegenuniversiteit, een alternatieve kennisbenadering, en maakte zo de vervreemding van de bestaande studie doorzichtig. De studenten herkenden nu hun eigen arbeiderssituatie, wisten nu wie de Taylor-chronometer hanteerden, en stelden zowel de studie-organisatie als de studie-inhoud aan de orde. De haren werden langer, truien en baarden begonnen de colbertjasjes te vervangen. De Rood-Frontgroep begon tot een massabeweging uit te groeien. Dit was het begin... | |
Het instrument van de schaamteIn de zojuist beschreven periode heeft Hawinkels als redacteur van het Nijmeegs Universiteitsblad een eigen rol gespeeld. Hawinkels was de Grote Literator, de Schrijver, die in de verwoording van zijn gevoelens of in het schrijven vanuit zijn persoonlijkheid inspiratie zocht. Het schrijven was voor hem vakmanschap, en dit vakmanschap school vooral in de manier, waarop hij herkenbare situaties wist over te dragen. Zijn gedichten, toespelingen op schilderijen bijvoorbeeld, heb ik, beïnvloed als ik was door de stijl van André Breton, René Char en Hugues Boekraad, nooit echt goed gevonden. Maar doordat hij op zijn manier het NUB tegen de officiële richting in stuurde en zich aansloot bij een generatie, die wenste af te rekenen met die zogenaamde ‘studentenpoëzie’, die eeuwige snikken en grimlachjes en drankliederen van de korte kant van de kroegbar, kreeg hij op Nijmeegs niveau politieke betekenis. Consequent weigerde hij het blad te laten optreden als ‘forum van de academische gemeenschap’, zoals would-be vertegenwoordigers van die gemeenschap dat zagen. Corpssenatoren en curatoren, die zich opwonden over de weigering van de doorgaans saaie stukken van hun paladijnen, begonnen te ageren tegen artikelen, | |
[pagina 93]
| |
die Hawinkels wél opnam, en verketterden ze als ‘niet representatief’. De censoren moesten echter machteloos toezien, hoe het vooral de dissidenten waren die - mits zij goed Nederlands schreven - het woord kregen. Want Hawinkels zelf was dissident, en hij was dit uit beginsel, omdat hij wist, dat een werkelijk forum nimmer een opgelegde eenheidsmoraal gedoogde. Mede dankzij het inzicht van de aan de redactie verbonden obligate hoogleraren dat werkelijke tolerantie zich moest richten tegen de officiële gemeenschapsideologie, werd het Nijmeegs Universiteitsblad de eerste verwoorder van de nihilisten, van het maatschappelijk engagement en van de oppositie tegen het Corps. Dat de Nijmeegse afdeling van de Studentenvakbeweging aanvankelijk niet in staat was in het NUB een duidelijke stem te laten horen, lag in de eerste plaats aan haar onvermogen om goede artikelen te schrijven, die voor een geïnteresseerd publiek leesbaar waren. Ik ben ervan overtuigd, dat menig briljant Ulcusje van Hawinkels is ontstaan uit woede, wanneer door het uitblijven van deugdelijke kopij wederom witte plekken moesten worden opgevuld. Maar de macht, die deze satiren als constant aanwezige bedreiging van bureaucratisch onbenul uitoefenden, heeft zeker in 1965 op kritieke momenten van onderhandeling met de Senaat het gewicht naar de kant van de Corpshervorming doen doorslaan.Ga naar eind9. |
|