| |
| |
| |
Vloerkleed van de senaatskamer van het Nijmeegs Studenten Corps. In het midden het sigillum met de zinspreuk ‘Enisus Arces Attigit Igneas’.
| |
| |
| |
Ton Regtien
A tale of two cities
Een gesprek met Henk Hoeks
Zag jij Hawinkels nog geregeld de laatste jaren?
Ik zag hem soms, met tussenperioden van een half jaar of een jaar. Maar elke keer als ik hem ontmoette, in Amsterdam en later in Groningen, bijvoorbeeld bij het boodschappen doen, was er toch een soort onuitgesproken sfeer van sympathie. Dat kwam waarschijnlijk omdat we niet op veel maar wel op een aantal zaken eenzelfde kijk hadden, bijvoorbeeld op het oude studentenleven, de sociëteit Roland en het katholieke karakter van het Nijmegen van toen.
Het trof me destijds toen we in Nijmegen waren voor die bespreking tussen Tegenspraak en NUB, in Trianon, dat hij toen die discussie niet zag zitten, behalve toen het over Van Agt ging. Op dat punt was hij uitgesproken. Voor mij en ook voor Hawinkels is hij het vleesgeworden ethisch reveil; voor ons loopt er een lijn van de kliek in Nijmegen rondom Haan, de zoon van de curator, die een van de gangmakers was van de beschuldiging dat Hawinkels' gedicht over Hiroshima pornografie zou zijn, naar het ethisch reveil, naar Menten, Kortenhorst, pater Koopman, maar ook De Quay, die commissaris was bij Organon waar de pil en ik meen zelfs de morning after-pil wordt gemaakt. Volgens de strikte katholieke normen ten aanzien van de abortus is zo'n morning after-pil toch verboden. Die dubbele geldmoraal.
Na die vergadering in Trianon in Nijmegen ben ik nog met hem meegegaan naar zijn kamer in de Mr. Franckenstraat. Hij had net een nieuwe auto gekocht, een BMW. Toen zijn we een stukje wezen rijden samen met Renate. Hij vond het in die tijd prettig als ik hem een hardwerkende Nederlander noemde, iemand die op een ambachtelijke, eerlijke manier door hard te werken aan z'n brood kwam. Hij was knap trots op die BMW. Ik stak mijn bewondering voor die auto niet onder stoelen of banken. Het was een mooie auto voor een hardwerkende Nederlander. Ik ben zelf ook gek op goede, snelle en mooie auto's. Ook dat was een punt waar we het samen over eens waren.
Als hij in Groningen op bezoek was, was het altijd feest. Als ik hem tegenkwam, draaide het meestal uit op wat drinken. Maar ook wel op het gebruik van andere, genoeglijke dingen die het leven te bieden heeft. De verboden vruchten, zo je wilt.
Of ik een goede vriend was, weet ik niet. Ik kan het zelf niet beoordelen. Ik vind het ook moeilijk, om in zo'n boekwerkje een beetje ellebogenwringend te zeggen, het was een goeie vriend van me. Ik zag hem weinig, we belden elkaar nooit, we schreven elkaar nooit, we waren incidenteel onder elkaar, maar als het gebeurde was het prima.
| |
| |
We zaten dan zeker niet voortdurend hoogdravend over literatuur en politiek te praten, we hadden het over dingen die voor de hand lagen. Ik begreep bijvoorbeeld niet waarom hij Den Uyl in vergelijking met Van Agt zo'n fatsoenlijke man vond. Dat vond ik politiek kortzichtig van hem. Ik althans zie niet zo'n verschil, praktisch-politiek gesproken.
Had jij behalve de afkeer van de confessionele politiek politieke raakpunten met hem?
Die afkeer was het bindmiddel. Daarop vond je elkaar. Dat was vooral het geval, toen het kabinet-Van Agt eraan zat te komen. Dat ging terug op de oude Nijmeegse traditie, op de ervaringen rond het genoemde gedicht, de ervaringen in die tijd met de tegenstanders van het NUB. Dat is steeds een gemeenschappelijk uitgangspunt gebleven. Het is een culturele realiteit die nog steeds bestaat, en die je nog steeds in zo iemand als Van Agt ontmoet.
Minister-president Van Agt ontvangt leden van de huidige NSV Carolus Magnus, 18 april 1978. Twee fragmenten uit ‘Een gesprek met de minister-president’. In: Almanak van de N.S.V. Carolus Magnus voor het jaar 1977-1978.
Wat was eigenlijk de inhoud van het praeses-schap, van het bestuur? Was dat representatief, voornamelijk?
Het stelde in wezen heel weinig voor. In de jaren die aan mijn optreden in de Senaat voorafgingen, was er enige commotie geweest (we zouden vandaag de dag zeggen enige gezindheid tot maatschappijhervorming, in de microcosmos); toen zijn er allerlei plannen ontwikkeld om de sociëteit open te breken, en gewoonten en riten af te schaffen, die een bezegeling zouden zijn van verschillen van sociale en culturele herkomst..., (en U kunt allemaal wel raden wat voor een soort discussies dat waren...) en toen kwam onze Senaat aan, en die gold (in '51) als opnieuw góed rechts. Toen brak eigenlijk weer het tijdperk aan van het op adem komen van alle hervormingsdrang, en wij staken ons weer keurig in 't pak, en ruimden de plannen tot ingrijpende herziening van de organisatie óp, sloten die achter in een kast, en dronken zéér veel sherry. Representeerden op uitbundige wijze, en met grote allure, maar droegen geloof ik maar op marginale wijze bij aan de vorming van onszelf en anderen.
Het studentenleven ís tot op zekere hoogte ook wel een spel.
Opnieuw weer, dan. Want er zijn andere tijden geweest, ertussen, dat alles zéér ernstig... léék, althans.
U bedoelt het einde van de zestiger jaren? Maar er is toch altijd wel een kern gebleven.
Nou, heel klein dan, toen. Maar dat is waar, het is nooit helemaal opgehouden.
Maar om met het begin te beginnen, je bent zelf katholiek opgevoed. Is dat de reden waarom je in Nijmegen bent gaan studeren?
Nou, die is veel simpeler. Ik zat op het Ignatiuscollege in Amsterdam, de jezuïetenschool. De meesten die daar op school zaten, gingen in Amsterdam studeren, dat lag voor de hand. Ik had toen echter een vriendin, mijn latere en thans ex-vrouw, die woonde in Blerick. En Blerick is 60 km. van Nijmegen en vanuit Amsterdam is dat 180 km. Dat was nog best een eind. Omdat ik toen nog geen auto had, moest ik mij liftend, of per trein of fiets voortbewegen. Tijdens mijn middelbare
| |
| |
schooltijd heb ik regelmatig, puur uit geldgebrek, de fietstocht Amsterdam-Venlo ondernomen.
Wat studeerde je in Nijmegen?
Psychologie. Een maand voor mijn eindexamen was ik er van overtuigd dat ik biologie wilde studeren. Toen las ik een paar boekjes van Buytendijk, over de pijn, de vrouw, en dat was de reden dat ik ben overgestapt. Zo onbekookt en ondoordacht doe je een keuze op de middelbare school, dat hangt van een heleboel toevalligheden af. Ik had niemand die me daarin begeleidde.
Ik was in de omgeving van school een uitzondering maar ook in mijn buurt, Amsterdam-Noord, waar ik woonde. Je moet weten dat dat een arbeiderswijk was: mensen die in de scheepsbouw zaten, als typograaf of kantoorbediende werkten. De universiteit was een volslagen onbekende wereld.
Toen je in Nijmegen aankwam, ben jij een blauwe maandag lid van de sociëteit Roland geweest?
Ja. Op de Hoenderberg zaten toen alle eerstejaars voor een algemene introductie van het Corps. Daar presenteerden zich toen de verschillende verenigingen. In die tijd waren dat Roland en Diogenes - Telemachus bestond toen nog niet - en de Meisjesclub. Ik heb dat zo zitten bekijken en ik dacht, nogmaals vanuit een verregaande onwetendheid van het studentenleven: als je nu toch student wordt, dan maar bij de sociëteit. Dat lijkt op wat je ervan gehoord hebt, het schijnt er bij te horen. Ik had de studenten van Roland in jacquet gezien, maar ook de jongens van Diogenes hadden zo'n maf pak aan met linten. Zij blaften weliswaar minder, hadden een andere, zachtaardigere toon, maar op dát moment zag ik het verschil niet. Met die instelling heb ik mij toen opgegeven bij de sociëteit Roland.
Het is een lang verhaal maar ik zal me nu tot de kern proberen te beperken, en de folklore er omheen achterwege laten.
Ik zal een voorbeeld geven: op de MULO en de middelbare school had ik veel artikelen geschreven voor de schoolkrant. De schrijverij vond ik erg leuk. Ik schreef in die tijd samen met Han van de Meer die nu voor de KRO in Londen zit, ook voor De Volkskrant. Ik was toen een jaar of zeventien. De Volkskrant had een jeugdpagina onder supervisie van Bertina, de filmcriticus. Eens in de week of twee weken, vulden wij een pagina over de jeugd van tegenwoordig, over film, wel of niet met je vriendin op vakantie gaan of samen weekenden doorbrengen, over muziek, met name jazz, film, en dergelijke. In Nijmegen ging ik weliswaar psychologie studeren, maar ik had ook belangstelling voor journalistiek. Ik had geïnformeerd of er in Nijmegen een opleiding voor journalistiek bestond en gehoord dat er bij prof. Schlichting zoiets was. Een van de ervaringen toen ik op de sociëteit
| |
| |
Roland kwam binnenlopen - en juist langs de weg van dergelijke ervaringen kwam ik erachter wat de sociëteit eigenlijk was - was een gesprek met een van de blaffende heren die daar de ontgroening verzorgden en mij vroeg wat ik in Nijmegen kwam doen. Ik zei toen dat ik psychologie wilde gaan studeren maar ook belangstelling had voor journalistiek. Daarop kreeg ik een bord om mijn nek met grote letters erop: journalistiek. Dát was zoiets minderwaardigs, dat was geen echt academisch vak. Ik moest van dan af steeds met dat bord op mijn buik rondlopen, tot grote hilariteit van de groencommissarissen aan wie ik telkens weer moest uitleggen waarom ik journalistiek wilde studeren. Dat vond ik bijzonder vervelend worden, want ik had het idee dat journalist-zijn, kranten maken, een achtenswaardig ambacht of vak is, en dat werd daar volslagen belachelijk gemaakt.
Tweede voorbeeld: ik had een verlovingsring om, ik ging inmiddels al zo'n drie jaar om met Riet. Dat was in ons milieu gebruikelijk, maar werd daar bespottelijk gemaakt. Ik kan me herinneren dat ik daar met Arie ter Horst gesprekken over had en een letterlijk varkensachtige glibberigheid in zijn denken over vrouwen en meisjes ontdekte: hij sloeg een toon aan van: ja, hoe dat nou ging in Amsterdam. Een hele rare benadering van een bekrompen provincialisme tegenover iemand die uit Amsterdam kwam. Nou ja, Amsterdam, dan wist ik wel van wanten. Ik kan me één zin nog letterlijk herinneren en ook de toon waarop die werd uitgesproken. Ik weet niet meer wie hem uitsprak, dat doet er ook niet zoveel toe. Die zin was: nou, dan grijp je zo'n meisje in haar nek. Alsof ze het over vee hadden.
De deur werd voor mij dichtgedaan door een ervaring na de uitbraak van de eerstejaars. Ik had die met een paar anderen georganiseerd. We hadden met de buschauffeur afgesproken dat hij bij de Waalbrug zou stoppen. Wij wisten niet dat de heren van Roland, onder wie Theo Festen, de buschauffeur hadden omgekocht. In plaats daarvan reed de chauffeur door naar de houten keet waarin Roland toen tijdelijk was gehuisvest. Daar was het hollen geblazen om aan de grijpgrage armen van de groencommissarissen te ontsnappen. Ik kon er niet vandoor gaan, want ik had onder m'n ene arm een pick-up en onder m'n andere een zootje grammofoonplaten. Ik werd in zo'n hok van Roland gestopt, ik was ontzettend chagrijnig en op een gegeven moment heb ik m'n kop ervoor gezet en ben dwars door iedereen naar buiten gehold. Daarna wou ik met Roland niets meer te maken hebben.
Deze enkele ervaringen gaven mij een beeld van die wereld. Ik wist daar niets van, toen ik kwam studeren. Dat beeld is later steeds duidelijker geworden.
Daarna ben ik vrij snel in de NUB-hoek terecht gekomen, ik geloof dat ik nog geen twee maanden in Nijmegen zat. Ik schreef graag. Ik had een artikeltje geschreven over een dancing, dat ik naar het NUB
| |
| |
had gestuurd. Kort daarna kwam Henk Michielse langs om te vragen of ik niet wat meer wou schrijven. Ik kreeg als aankomend redacteur de klus om de ‘Valvae’ bij elkaar te zetten. Daar ben ik mee begonnen, en af en toe schreef ik een stukje. Na drie maanden in Nijmegen te zijn, zat ik al in de NUB-redactie die mijn leefmilieu werd.
Wie kende jij bij het NUB? Kwam je ook op de redactievergaderingen?
Ja. Henk Michielse was redactiesecretaris, en daarna leerde ik de rest van de redactie kennen, Henk Struyker Boudier en Ettema, een al wat oudere geschiedenisstudent die enigszins actief was rondom de senaat. Ik herinner me dat hij me een keer met grote verontwaardiging vertelde, dat hij zijn scriptie, ik weet niet meer over welk onderwerp, van zijn professor, Rogier meen ik, zonder uitleg of commentaar voor zijn neus teruggeworpen kreeg met de mededeling: ‘Te veel rode kool, meneer’. Hij kon naar huis gaan en een nieuwe maken, minder rode kool. Zo rood was hij overigens niet. In die tijd werden PvdA, CPN, PSP allemaal over een kam geschoren: links.
In Nijmegen werd ter linkerzijde niet gedifferentieerd. Alles wat bij de PvdA begon, was rood. Er was in het geheel genomen niet veel politiek benul op een paar uitzonderingen na, zoals de zojuist genoemde Ettema. Die mensen vielen op. Belangrijk was Henk Michielse. Hij was een van de architecten van Diogenes, en lid van het dispuut Les Disparus, waar ook Struyker in zat. Dat dispuut vertegenwoordigde, kun je zeggen, een kritisch-humanistisch getinte stroming in het studentenleven in Nijmegen. Het zette zich af tegen Roland. De meeste mensen die ik sympathiek vond, zaten bij Diogenes. Sympathiek in de zin van de persoonlijke omgang met een toon, stemming en sfeer om zich heen die iets vriendelijks, vriendschappelijks had. Het was niet zo opgebold als de Rolandjongens die alleen maar bezig waren met een eindeloze bekvechterij, liberale vechtjasserij, zelfhandhaving en anderen de grond in te duwen. Het is misschien een enigszins vertekend beeld, maar zo heb ik het ervaren.
Kun je nog wat nader ingaan op de sfeer bij Diogenes? Je noemde het een humanistisch geïnspireerd gezelschap. Waar hielden zij zich intellectueel mee bezig?
Zij lazen vooral de literatuur van de existentialisten, Sartre, Camus en Simone de Beauvoir. Weer andere leden van Les Disparus hadden in de Nederlandse literatuur een bijna wezenloze bewondering voor Gerard Kornelis van het Reve, met name voor De Avonden. Dat werd geïmiteerd, gespeeld, vooral het taalgebruik werd overgenomen. Dat boek was een tijdlang mode. Volgens mij betekende dat boek voor veel mensen die op Diogenes zaten een herkenning van hun eigen jeugdsfeer. Ze kwamen niet uit een rijk nest maar uit een klein milieu. Ze zagen
| |
| |
het min of meer als een protest. Het waren trouwens de mensen van wie je later moest constateren dat zij hun protest nóóit politiek hebben geuit.
Stuitte je, toen je in Nijmegen kwam, niet op een type mensen, dat je uit eigen ervaring niet kende? Hoe zou je dat omschrijven?
Ik zou het niet provincialistisch willen noemen. Dat was het gevoel dat vooral de anderen hadden. Voor mij maakten provincie en stad niet zo'n verschil. Provincialistisch niet, wel bourgeois. Later heb ik het leren kennen als een geldwolfachtige, met ethisch reveil zwaaiende, spijkerharde, rechtse bourgeoisie. Roland was daar een beetje de leerschool van. In de tijd waarover we nu spreken, werd duidelijk dat die groep niet meer in staat was elementen uit andere sociale milieus te integreren. Er voltrok zich een proces van aderverkalking. Wat niet op hun lijn zat, werd afgestoten. We kunnen er lang over door praten maar wat ik meemaakte toen ik ging schrijven, was werkelijk bij de wilde konijnen af. De oprichting van de SVB lag voor mij ook in de sfeer van de persoonlijke ervaring. Zij was er de logische consequentie van. De sociëteit Roland maakte niet alleen ter sociëteite de dienst uit, maar overal in Nijmegen. Ik schreef stukjes, soms hele felle, tegen Corps en sociëteit.
Het stukje Grafschrift is een voorbeeld. Ik was zelf verantwoordelijk voor dit abituriëntennummer van het NUB. Het gedichtje, meer een sinterklaasrijmpje, was bedoeld als een schop tegen de traditionele studentenverenigingen. Dat werd mij kwalijk genomen, ook omdat dit nummer onder alle eerstejaars verspreid werd. Maar vooral bij de senaat van het Corps, en bij Roland waren ze razend. En wat maakte je dan mee? Een paar dagen nadien zat ik bij de chinees te eten op Plein '44. Er kwamen een paar heren van de sociëteit Roland binnen, die toen ze me zagen, mijn glas bier pakten en het omkeerden over mijn bord. Ze deden of zij het ook daar voor het zeggen hadden. Zulke platte grappen haalden ze meer uit. Ze hebben Michielse een keer ontvoerd en een paar dagen gegijzeld naar aanleiding van een publicatie in het NUB.
Er was een eigen legaliteit, ook in de richting van de Nijmeegse politie, het stadsbestuur en de universitaire overheid. Roland had zijn eigen wetten en het NUB werd door hen terecht als een bedreiging van hun mores en hun schijnmonopolie gevoeld.
Het was voor mij een verademing om terug te gaan naar Amsterdam, want in Nijmegen leefde je voortdurend in een opgefokte loopgravenoorlog. In Amsterdam vielen ineens veel dingen weg, waar je je helemaal niet meer druk over hoefde te maken.
Nijmegen was voor jou dus ook een kennismaking met een ander leefpatroon?
Ik leefde eind jaren vijftig in mijn eigen sfeer. Het was de tijd van de
| |
| |
rock & roll. Ik liep rond op basketballschoenen, in spijkerbroek en trui. Zo kwam ik in Nijmegen aan. Wat ik dáárover te horen kreeg, was krankzinnig. Men zag dat ten onrechte als een uitdaging. De waarheid was dat het de goedkoopste kleding was. Een spijkerbroek kon je voor acht gulden krijgen, en onder de middelbare scholieren in Amsterdam was dat toen al een redelijk gebruikelijke manier om je te kleden. In Nijmegen moest je steeds in debat over de vraag waarom je geen stropdas om had. Ik was in Nijmegen een van de vele beursstudenten.
Nijmegen bezat landelijk gezien het hoogste percentage beursstudenten. Dat is tevens een van de grondslagen waaruit het succes van de SVB te verklaren is.
Beantwoordde je studie aan wat je verwacht had?
Hoewel ik binnen tweeëneenhalf jaar m'n kandidaatsexamen gedaan heb, beantwoordde de psychologiestudie totaal niet aan mijn verwachtingen. Bepaalde colleges vond ik wel boeiend maar veel ook niet. Buytendijk vond ik heel boeiend, maar Strasser sprak me niet zo aan. Verder had je de colleges van Calon, Prick en Rutten en dan nog metafysica, een ware verschrikking. Die werden eenmaal in de week, dinsdags van vier tot zes in de aula gegeven door prof. Peters. Ze waren verplicht voor de sociale faculteit. De aula was stampvol met jongerejaars, eerste- en tweedejaars psychologen, sociologen, ongeveer 250 mensen. Dan stond hij in die kerks aandoende ruimte op een katheder en zei: ‘Want al wat is, is. En al wat niet is, is niet’. Zo ging hij door, tot het zes uur was. Hij prevelde dan een of ander Latijns gebedje tot de Heilige Geest, zoals in die tijd nog gebruikelijk was, en dan knalden al die 250 ringbandcahiers dicht. Dat was een explosie. Iedereen stopte de metafysica onder z'n arm en ging naar de mensa om te eten. Het was werkelijk krankzinnig.
Ik heb altijd een beetje te doen gehad met die Peters. De verbetenheid waarmee die man zelf de metafysica probeerde te begrijpen, was opmerkelijk. Hij zat daar met de onmogelijke opdracht om godsdienst en wetenschap aan elkaar te lijmen. Voor wie kennis en wetenschap niet zo ernstig neemt, is dat gemakkelijk. Er liepen er genoeg rond die op het eerste college het katholieke karakter van de universiteit in vijf minuten wisten toe te lichten. Katholiek betekende, dat geloof en wetenschap perfect waren te verenigen. Mocht je ooit bij je studie op dat probleem stuiten, dan moest je je niet bezorgd maken. In de toekomst zou blijken dat je het verkeerd had en dat geloofswaarheid en wetenschappelijke waarheid uiteindelijk samenvallen. Dat werd in vijf minuten verteld en daarna werd er over godsdienst niet meer gepraat. Peters was volgens mij echter iemand die dat probleem veel serieuzer nam. Hij is er tenslotte gek van geworden. Als je gezien had, hoe verkrampt die man les stond te geven. De colleges van Peters maakten wel indruk op me.
| |
| |
Het vak psychologie was destijds in Nijmegen een nogal eclectisch geheel. Het was de tijd dat de Amerikaanse stroming sterk opkwam. De jongeren van toen, die later de professorenbanen bezetten, figuren als Kremers, Brenninkmeyer e.a. waren de protégé's van Rutten. Ze waren toen wetenschappelijk medewerker; ze werden voor een of twee jaar naar de Verenigde Staten gestuurd en kwamen dan crew cut, fel pro-Amerikaans terug. De ‘oude’ psychologie was niets meer, de Amerikaanse methoden en technieken waren alles. Deze ‘nieuwe’ empiristische, puur kwantitatieve benadering stond haaks op de Buytendijk-traditie, en ook wel op wat Strasser onderwees. Ik had het idee dat de Europese traditie, voorzover die in Nijmegen ooit bestaan heeft of nog naar voren kwam, in de psychologie meer menswetenschappelijk was in de goede zin van het woord, dan de Amerikaanse.
In faculteitskringen verkeerde ik overigens niet veel. Het NUB-wereldje was mijn milieu. Wat voor een ander een vriendenkring of dispuut was, was voor mij de NUB-redactie.
Waar schreef je over? Hoe zie jij de ontwikkeling van het NUB?
Op den duur schreef ik over de meest uiteenlopende onderwerpen. Het blad moest vol en uitkomen. Zo ging ik naar het Groot-Nederlands studentencongres in Antwerpen en naar het Cinestud-filmfestival in Amsterdam.
De NUB-redactie was volgens mij een exponent van een opkomende belangstelling voor politiek. Dat zie je in alle universiteitssteden in die tijd. Er ontstonden gezelligheidsverenigingen die zich tegen de corpstraditie afzetten. In Amsterdam was dat al veel eerder gebeurd met de oprichting van de studentenvereniging Olofspoort. Mannen en vrouwen waren lid van dezelfde vereniging, kennismaking op voet van gelijkheid. Dit heeft zich later in andere steden vertraagd doorgezet. Volgens mij is de oprichting van de Studentenvakbeweging in 1963 het doortrekken geweest van de lijn die bij o.a. Diogenes begon.
Aanvankelijk bestond die voornamelijk uit kritiek op het traditionele gezelligheidsleven. Later werd zij politiek en maatschappelijk doorgetrokken. Het ging niet louter om een andere vorm van gezelligheid, maar om een andere stijl in het studentenleven. Die strekte zich ook uit tot de politiek, de cultuur en het maatschappelijk leven in het algemeen. In zoverre is de oprichting van de SVB in '63 meer een sluitstuk, een afronding van een ontwikkeling.
Hoe zie jij die ontwikkeling? Het blijft toch opmerkelijk dat de beweging voor de oprichting van de SVB van Nijmegen uitging?
Ik zie de oprichting van de SVB als het einde van een ontwikkeling die in Amsterdam met Olofspoort, Politeia, Pericles en de Werkstudentenliga begint. Je kunt die lijn nog verder terugvolgen naar de opvattingen
| |
| |
en ideeën die in de Tweede Wereldoorlog gestalte kregen in het antifascistische verzet. Kort gezegd hielden die in, dat de universiteit democratisering en antifascisme tot haar uitgangspunten moest nemen. Die opvattingen ontstaan in de jaren veertig. Onder druk van de Koude Oorlog werden deze teruggeschroefd, maar met het wegebben van de Koude Oorlog kregen zij weer hun kansen. Dat is althans mijn opvatting.
Belangrijk is toch ook de schaalvergroting van de universiteit die vanaf de jaren zestig inzet. Denk eens aan de sociale wetenschappen die tevoren eigenlijk maar zwakke lootjes waren en die van toen af explosief zijn gaan groeien.
Dat is zeker een belangrijke verklarende factor en tekent ook wel het tijdgebonden karakter van 1963. Het is het jaar dat de geboortegolf, de bevolkingsexplosie van 1946, aan de poort van de universiteit arriveerde.
Maar je kunt het onmogelijk alleen maar uit de aantallen verklaren. In sociologische verklaringen van o.a. Lammers worden die vaak aangevoerd. En zij zijn zeker een belangrijk gegeven, maar verklaren niet alles. Van belang is ook te weten welke ideeën de mensen aanspraken. Die bestonden gedeeltelijk al, hoewel zij onder het stof waren geraakt, maar ze waren aanwezig.
De aantallen waren er in de jaren vijftig ook. Denk maar aan de belangrijke investeringen uit die jaren in het wetenschappelijk onderwijs, zoals de grote uitbreiding van het systeem van rijksstudietoelagen. Ik kon zélf aan de universiteit gaan studeren, omdat het beurssysteem werd uitgebreid. Anders had ik er nooit gezeten. De economische verklaring schiet echter te kort. Er is een ideologische verbinding met de jaren veertig. Die kun je terug vinden in de geschiedenis van verenigingen als Olofspoort, Politeia en Pericles. Onder druk van de Koude Oorlog zijn die ideeën teruggedrongen tot een bestaan in kleine gezelligheidsverenigingen, want anderszins kon je er geen uiting aan geven. In sommige gezelligheidsverenigingen leefden ze echter voort.
Als je nagaat wat in Amsterdam in het begin van de jaren zestig op de SVB afsprong, dan waren daar heel veel studenten uit de sfeer van Olofspoort bij. Zij herkenden daar iets in. Olofspoort was consequenter en politieker dan Diogenes in Nijmegen. Dat is het verschil tussen Amsterdam en Nijmegen. In Amsterdam bestonden natuurlijk veel geprofileerdere politieke tradities aan de linkerkant. Pericles verenigde de zich op het communisme oriënterende studenten, en Politeia de linkse, vaak met de PvdA in de clinch liggende sociaal-democratische en socialistische studenten. Je had verder een bond van antimilitaristische studenten. Al deze richtingen troffen elkaar ook op Olofspoort. Zij hadden ook eigen periodieken, zoals Demokrater, het blad van de werkstudenten. De SVB heeft dat overgenomen.
| |
| |
Naast politieke tradities had je in Amsterdam ter linkerzijde ook intellectuele en artistieke tradities, die bijvoorbeeld op het kunstenaarsverzet teruggingen. Dat is iets wat je in Nijmegen niet had.
Je had in Nijmegen alleen het NUB en de Vox. Het NUB was in een stroomversnelling geraakt. Er had juist een wisseling in de redactie plaatsgevonden waardoor het in handen was gekomen van oppositionele groepen. Kort daarna hoorde je in veel kringen, dat het NUB geen forum meer was van de academische gemeenschap, zoals het officiële colofon luidde. We hebben het colofon toen voor de grap eens veranderd in: schorum van de academische gemeenschap.
Was jij in de tijd dat jij actief was in het NUB, nog katholiek?
Van het al dan niet katholiek zijn werd een probleem gemaakt naar aanleiding van het overigens ironisch bedoelde stuk dat in zijn geheel toch tamelijk braaf is: ‘Helpt allen mee bevrijdend denken’. Naar aanleiding van dit stuk moest ik op citatie komen, dat was een toenmalige officiële universitaire tuchtmaatregel, bij prof. magister Van der Ploeg O.P. Ik moest in de aula aan de Wilhelminasingel komen; daar werd ik door de pedel ontvangen en in de senaatskamer toegelaten. Er stond een hele lange tafel waar aan het eind magister Van der Ploeg O.P. zat in zo'n dominicaner pij. Ik moest aan de andere kant van de tafel plaatsnemen. In dat stuk had ik geschreven: Vrijdenkers hebben een ‘nog grotere rancune tegen de onderbouw van de christenheid als het NUB heeft tegen de bovenbouw van genoemde groepering. Bovenbouw en onderbouw worden hier slechts gezien als structuurelementen in de hiërarchie, de hiërarchie die de definitieve moord op het evangelie is gebleken.’ Dat kon volgens Van der Ploeg niet. Hij vroeg: ‘bent u nog wel katholiek?’ Toen heb ik gezegd dat ik dat niet wist, maar als het naar aanleiding van deze zin aan mij gevraagd werd en als hij van mening was dat dit betekende dat ik niet meer katholiek zou zijn, dan zou hij dat ongetwijfeld beter weten dan ik, dus dan zou ik wel niet meer katholiek zijn. In elk geval moest ik een en ander in een volgend nummer van het NUB rectificeren. Ik had er al met de redactie over gebeld zodra ik die brief kreeg en Asselbergs, die er ook van had gehoord, had tevoren tegen mij door de telefoon gezegd (ik vertel het nu in m'n eigen woorden): ‘Denk er om, je hoeft niets toe te geven, Van der Ploeg gaat te ver. Als hij het durft moeilijkheden te maken, dan pak ik hem in de Senaat’. Hij stond helemaal achter ons. Dus voelde ik me een stuk zekerder. Maar ik vond het wel een krankzinnige ervaring. Die vraag, bent u nog wel katholiek, meneer?
Wat het katholiek zijn werkelijk voor mij betekend heeft, is een verhaal apart. Daar wil ik hier verder niet op ingaan.
Het is dan juist de tijd vóór het Concilie, voor de grote verschuiving in het
| |
| |
Nederlandse katholicisme. Wat was voor jullie toen het baken? Was dat misschien een blad als Te Elfder Ure? Voelden jullie daar verwantschap mee?
Ja, daar bestond duidelijk verwantschap mee, dat bleek later ook wel, toen de halve NUB-redactie overgestapt is naar de redactie van Te Elfder Ure. Toen Delfgaauw en de zijnen dat blad niet meer wilden, of niet meer zagen hoe zich dat verder moest ontwikkelen, hebben ze Michielse gevraagd en die is er toen ook naar toe gegaan. Daarnaast bestond er een verbinding met De Nieuwe Linie, en met G3, de katholieke club in het leger, die voor de soldaten schreef. Dat was jarenlang een heel merkwaardig blaadje. Het was bestemd voor de zielzorgers, maar er zaten aanzetten in van denken over vredesvraagstukken en kernbewapening. Die vind je ook in het NUB van die tijd. Het was toen een belangrijke discussie. Je had de opkomende ban-de-bom-beweging, er waren demonstraties zoals de fietstochten langs Soesterberg tegen de opslag van atoomkoppen. Daar heb ik nog aan meegedaan.
Kun je in het NUB spreken van een verzet tegen het uitgesproken dogmatische katholicisme?
Daar schreef vooral Michielse veel over. Hij deed dat in termen van de ultramontanen, de rebelse noordelijke kerkprovincies tegenover het dogmatische Rome. Maar die tegenstelling bestond in Nijmegen zelf natuurlijk ook. Zo speelden in Nijmegen wel de kwestie-Terruwe, en het punt van de richtlijnen uit Rome over de wijze waarop in Nijmegen de theologie gedoceerd moest worden, denk aan de kwestie Schillebeeckx. Ik was daar niet zo op gespitst. Het speelde echter wel een rol.
Zie jij wat zich binnen het NUB afspeelde meer als de uiting van een protestbeweging, van een revolterende jeugd die impulsen ontving met name uit de literatuur en de eigen ervaringen, dan als een beweging binnen het katholicisme?
Misschien heb je toch gelijk, en was er wel degelijk sprake van dat wij als NUB-redactie, zonder het altijd te beseffen, onderdeel waren van een breder proces in de katholieke hoek. Ik noemde zojuist al enkele kwesties. Het is goed mogelijk dat het ook in de lijn was van de tegenstroom tegen het bisschoppelijk mandement uit 1954 waar Te Elfder Ure uit voortkomt, - de tijd trouwens dat Van Agt en Van der Stee bestuurders van het Nijmeegs Studentencorps waren.
Er verschenen in die tijd in het NUB ook wel antiklericale stukken. Jouw blikrichting was, denk ik, breder met een oog voor pacifisme en vraagstukken van sociale aard. Ik denk dat beide richtingen samenkomen.
Zeker hangen ze samen, al was ik me daar toen niet zo van bewust. De artikelen en stukjes in het NUB uit die tijd hebben toch een rol gespeeld in het patroon van de tegenstellingen in de katholieke wereld. Wij hebben over het NUB brieven gekregen van Alfrink. De conservatieve
| |
| |
katholieke club was heel machtig in Nijmegen. Wat dat betreft heb ik het idee, dat Van Agt met zijn ethisch reveil teruggegrepen heeft naar de tijd van het bisschoppelijk mandement en de ideeën die toen in zijn kringen leefden. Men kwam die ideeën ook tegen in het standpunt over Nieuw-Guinea, waar ik nog een stuk ‘Stormen over Fak-Fak’ over geschreven heb. Uit die episode ken ik ook Duynstee. Ik vond hem een wat merkwaardige oudere man die op de sociëteit Roland rondliep, daar borreltjes dronk en even idioot blafferig deed als alle anderen. Een professor, die als vorm van vrijetijdsbesteding aan ontgroeningsrituelen meedeed. Voor mij hoorde hij in die hoek thuis, al vielen zijn en onze conclusie in het Nieuw-Guinea-vraagstuk toevallig samen. Maar de overwegingen waren volledig anders. ‘Stormen over Fak-Fak’ was geschreven als een toneelstuk in vijf bedrijven. Het was bedoeld als een commentaar op de Nieuw-Guinea-politiek en ook gericht tegen de stroming rond Duynstee, die zich op zijn beurt weer tegen de ouderwetse koloniale politiek van Luns verzette. Duynstee zat toen op de lijn van een aantal grote concerns, waaronder de Unilever. Hij volgde de lijn van de groep-Rijkens. Duynstee beschouwde, zo heette ook zijn boek, Nieuw-Guinea als een schakel tussen Nederland en Indonesië. Zijn idee was: Geef Indonesië Nieuw-Guinea, dan voorkomen we veel trouble, tegenstellingen, misschien zelfs verdergaande nationalisaties en anti-Nederlandse gevoelens die door deze kwestie versterkt kunnen worden. Als we ze Nieuw-Guinea geven, kunnen we verder zaken doen. Mijn artikel had een heel andere strekking.
Er is ook een aflevering van het NUB over Algerije verschenen. Hoe kwam die tot stand?
Die had twee redenen. Er was in die tijd in Amsterdam een Algerije-comité waarin de broer van Toon Hermans, Fons Hermans, een coördinerende rol speelde. Hij kwam overigens ook uit de katholieke hoek en was ooit hoofdredacteur van het ter ziele gegane katholieke weekblad De Nieuwe Eeuw, als ik mij goed herinner. Destijds was hij redacteur bij Vrij Nederland. Verder zaten daar enkele linkse politieke groepen uit Amsterdam in. Het Algerije-comité was nogal actief, stuurde regelmatig materiaal naar de pers, ook wij, als NUB-redactie, kregen het. Op een gegeven moment ben ik dat grondiger gaan lezen. Het sloot bij mij aan op een persoonlijke ervaring die ik in de jaren vijftig in Parijs heb gehad. Ik was als middelbare scholier liftend naar Parijs gegaan. Ik miste 's nachts de laatste métro naar de camping en ben toen de rest van de nacht in het centrum gebleven, waar ik een Algerijn tegen het lijf liep. Het was in 1956. Die man vertelde mij verhalen over Algerije, die voor mij volslagen onbekend en nieuw waren. Ik vond het werkelijk schokkend wat hij vertelde over de manier waarop het Franse kolonialisme in Algerije te keer ging, en de
| |
| |
Voorpagina NUB, 22 oktober 1960.
| |
[pagina 58-59]
[p. 58-59] | |
Achterkant NUB, Valvae-pagina 5 november 1960.
| |
| |
Algerijnen in Frankrijk werden behandeld. Ik heb uren met die man gewandeld. Het werd zoetjes aan al licht. Na deze verhalen, die ik met mijn scholierenhoofd trachtte te verwerken en waarover ik een stuk voor de schoolkrant dacht te moeten schrijven, voltrok zich voor mijn ogen waarover we al die tijd gepraat hadden. Er stopte een politieauto. Drie agenten stapten uit. Twee agenten pakten de Algerijn beet, begonnen zijn armen om te draaien, duwden hem tegen de betonnen wal die je langs de Seine hebt, en begonnen hem te mishandelen. De derde agent begon met mij te praten van: ‘Wat doe je hier?’ Ik zag hoe ze de Algerijn behandelden en zei in m'n beste schoolfrans dat het een schandaal was, en ‘il est un homme comme vous et moi’, en nog meer. Toen begon die agent vreselijk op me te kankeren: ik was vannacht zeker naar de vrouwen geweest. Als hij m'n vader was, dan zou hij wel weten wat hij met me doen zou. Ik moest binnen twee dagen Frankrijk verlaten, want ik wist niet wat gastvrijheid was. Even later werd de Algerijn in de auto gestopt en meegenomen. Mij lieten ze verder staan. Die gebeurtenis heeft een enorme indruk op mij gemaakt.
Ik dacht daarover toen een verhaal voor de schoolkrant te schrijven, wat er niet van gekomen is.
Bij mijn terugkeer in Amsterdam werd mijn verhaal niet geloofd. Het werd afgedaan als produkt van mijn jeugdige fantasie. Dat had, merkwaardig genoeg, tot effect dat het tijdelijk uit mijn geheugen werd weggeduwd. Toen echter op de NUB-redactie dat materiaal van het Algerije-comité binnenkwam, herinnerde ik me deze ervaring weer en ik wilde er serieus aan gaan werken. De rest van de redacteuren was het daar mee eens. We hebben er nogal strijdbare stukken over geschreven.
Er kwamen veel reacties op, ook van katholieke Franse universiteiten. Ze schreven dat wij het volkomen verkeerd hadden, dat ze graag een uitwisseling wilden. Dan zouden ze ons wel eens precies vertellen hoe het er voorstond. Ook van de Franse ambassade kregen we een reactie. We hadden het materiaal van het Algerije-comité, maar daarnaast ook het Manifest van de 121. Daar kwam Struyker Boudier mee aan, dat viel mooi samen. Dat was een manifest van Franse intellectuelen tegen de folteringen in Algerije en tevens tegen dienstneming. In die tijd werd dienstweigering actief door de Franse studentenvakbond UNEF gepropageerd.
Hoe werkte de NUB-redactie in die tijd? Wie zaten erin naast de vaste kern?
In die jaren heb je een vrijwel gelijkblijvende redactie met als kernfiguren Michielse, Struyker en Leyten. Met Michielse en Struyker ging ik heel vriendschappelijk om. Leyten was door het stichtingsbestuur benoemd tot hoofdredacteur en had dus in laatste instantie de verantwoordelijkheid. Hij stelde zich zelden of nooit tegen de redactie op. Hij was meestal solidair, maar waarschuwde af en toe wel.
| |
| |
Michielse, die toen redactiesecretaris was, had de gewoonte om wanneer hij dacht dat iets moeilijkheden zou kunnen opleveren, Leyten te consulteren.
Van de overige redactieleden herinner ik me niet zo veel. Over Grossouw en Asselbergs heb ik al wat gezegd, net als over Ettema. De enige van wie ik me wat meer herinner, is Penders. Penders zat erbij als alibi vanwege de voortdurende opmerkingen dat wij geen forum zouden zijn. Hij was er een beetje tegen aan geplakt. Hij was een hotepetoot in de Katholieke Staatkundige Studenten Federatie, KSSF, die in de jaren '50 onder sterk Amerikaanse invloed stond. Hij vormde een duo met Van Gennip. Zij waren een soort Janssen en Janssens in onze ogen. Hij zat op dat moment nog niet in de redactie. Hij was het helemaal niet eens met de redactionele lijn. En wij niet met zijn stukken. Later is hij wel redacteur geworden. Tja en dan had je verder Mieke Aldenhuysen, Paul Zijlstra, Merx, Joep Hayen en Helle Alofs.
Je schrijft regelmatig in het NUB vanaf 1959 tot 1963, daarna nog incidenteel. Toch zitten er grote onderbrekingen in. In 1961 ga je uit de redactie naar aanleiding waarvan Henk Struyker Boudier een gesprek met jou als afscheid schrijft.
Ik ben toen naar Amsterdam gegaan, waar ik psychologie en politieke en sociale wetenschappen ben gaan studeren. Mijn kandidaats wilde ik nog wel in Nijmegen doen, en dat heb ik vrij snel gehaald. Ik was van plan definitief in Amsterdam te gaan wonen en had met Nijmegen niet veel contact meer, alleen moest ik er nog een paar tentamens doen. Toen ik m'n kandidaatsexamen gedaan had, vroeg Rutten me om assistent bij hem te worden voor literatuurpsychologie. Ik vond het een heel aantrekkelijk onderwerp. Hij had nog materiaal liggen uit de jaren dertig waarop hij zelf nooit was doorgegaan en wat je vaag omschreven het snijpunt van literatuur en psychologie zou kunnen noemen. Ik heb toen een assistentschap aanvaard, ook vanwege het geld, voor tweeëneenhalve dag in de week, en natuurlijk omdat ik het een boeiend onderwerp vond. Rutten zat nogal hard aan me te trekken. Ik raakte een beetje in dubio. Op een gegeven moment ben ik gaan pendelen, een situatie die zich in de rest van m'n leven nogal eens herhaald heeft. De ene helft van de week woonde ik in Amsterdam en de andere in Nijmegen.
Ik had een verschrikkelijk kamertje in de Waalbuurt. Vogelaar woonde daar ook, hij heette toen nog Frans Broers. Het was boven een oude dancing, er was geen electriciteit en geen water. Ik zat bij petroleumlamplicht te studeren. Ik heb daar overwinterd. Daarna ben ik, wat m'n Nijmeegse domicilie betreft, naar de Berg en Dalseweg verhuisd. Zo kwam ik door dat studentenassistentschap weer terug in Nijmegen. Ik raakte weer betrokken bij het Nijmeegse gebeuren, en heb met Struyker een aantal discussies gevoerd. Ik wilde de balans
| |
| |
opmaken van alle ervaringen. Hij zag daar wel wat in en dacht zelf aan een reeks artikelen. Ik was al aan het denken over zo iets als de studentenvakbeweging. Ik had wat gelezen over de UNEF in Frankrijk, en in Amsterdam al met enkele mensen gesprekken over dat onderwerp gevoerd. Dat is de reden waarom ik die artikelen over de studentenvakbeweging in het NUB heb gepubliceerd.
Maar voordat je die artikelen schreef, heb je nog een groot aantal andere geschreven. Je schreef onder andere een recensie van het boek van J.A.S. van Spaendonck, Kinderen in de waarheid. Dat was min of meer representatief voor de opvattingen die in de Vox opgeld deden.
Hoe keken jullie en jij daar tegen aan?
Wat die andere artikelen betreft, die heb ik grotendeels in Amsterdam geschreven. Ik verkeerde in de ‘gelukkige’ situatie dat ik in twee steden leefde.
Dan die recensie van het boek van Van Spaendonck. Ik heb die met Struyker bediscussieerd, die er zelf ook over heeft geschreven. Van mij uit was het een poging die gedachtenwereld z'n plaats te geven en te beoordelen. Daar was ik destijds behoorlijk mee bezig. Ik wilde dat van me afschrijven. Met Van Spaendonck zelf heb ik niet veel te maken gehad, afgezien van een paar gesprekken die niet zoveel indruk op mij maakten. Ik had eigenlijk meer met Hugues Boekraad te maken, die zat in hetzelfde dispuut en in de Vox. De Vox vertegenwoordigde het surrealisme. En tegen het wereldje van de Vox gingen we ons afzetten. Er was een duidelijke spanningsrelatie tussen het NUB en de Vox. Dat ging verder dan een onschuldige rivaliteit. Het meest treffende wat ik me kan herinneren, was een gesprek tussen Hugues, Struyker en mij. Ik was in debat met Hugues, ik weet niet precies meer waarover. Struyker zat ernaar te luisteren en trok er op een gegeven moment enkele conclusies uit. Die conclusies leken me wel juist. Ze kwamen er op neer, in mijn woorden dan, dat het NUB toch meer maatschappelijk, politiek betrokken was, en ook in de lijn van de existentialistische traditie de literatuur zag als een strijdmiddel, terwijl de denkwereld van de Vox meer ging in de richting, dat literatuur en politieke strijd niet direct met elkaar te maken hadden. Het was geen hooglopende ruzie, het was meer een debat. We hadden ieder een heel andere benadering, al hadden we wel de houding van, nou jullie komen uit als Vox en wij als NUB. Per slot, het zat toch in één blad.
Maar goed, in die boekbespreking probeerde ik greep te krijgen op en te oordelen over de hele sfeer rond het dispuut De Hamer. Ik veroordeelde niet alleen de schrijverij, maar ook de leefstijl, de denkwereld. Er zat in de Vox wel een literaire kant, waar ik bewondering voor had. De gedichten van de surrealisten die ze in vertaling afdrukten, vond ik vaak mooi.
In een beoordeling van het geheel ben ik in dat artikel niet geslaagd.
| |
| |
Ik kon er geen greep op krijgen. Ik was op dat moment zelf politiek in een ontwikkeling waarbij ik meer de kant van het anarchisme op ging. Dat was toen ook wel logisch, want waar was in die tijd de organisatie van de arbeidersbeweging in Nijmegen? Het anarchisme haalde ik bij Camus vandaan uit de Mythe van Sisyphus. Dat vormde toen mijn kijk op het leven en die wilde ik tegenover het boek van Van Spaendonck zetten. Maar het waren verwarde artikelen.
Toch heb je bij het Manifest van de 121 kunnen zien, dat surrealisme en existentialisme politiek ook raakpunten hadden.
Het wisselde bij mij ook. Het was niet zo dat ik één bepaalde lijn volgde. Veel hing af van waar ik toevallig tegen aanliep. Het stuk is voor mij nu vrij onbegrijpelijk, het weerspiegelt mijn onvermogen om er greep op te krijgen. Ik ben een hele kerstvakantie met die problematiek bezig geweest. Ik vond de reacties op het initiatief van de studentenvakbeweging veel duidelijker.
Toch heb je ook geschreven over Freud. Dat was ook een raakpunt met het surrealisme.
Dat artikel was een uitvloeisel van mijn studentenassistentschap bij Rutten. Ik heb me toen bezig gehouden met Die Traumdeutung van Freud. Ik probeerde dat te gebruiken als uitgangspunt. Ik wilde die theorie toepassen op schrijven en literatuur. Kort daarop heb ik m'n ontslag genomen omdat ik ten diepste verwikkeld was geraakt in het praktische, organisatorische werk voor de oprichting van de SVB. Ik was voortdurend op pad door het land, naar Leiden, Groningen, enz. Ik kwam eenvoudig niet meer toe aan mijn assistentschap. Natuurlijk had ik best veel belangstelling voor wat het surrealisme met de theorie van Freud deed. Ik kan me herinneren dat ik daar met Hugues wel gesprekken over had. Dat is ongetwijfeld het resultaat geweest van mijn werk in Nijmegen. Maar het werk rond de oprichting van de SVB was zo veeleisend. Ik ben daar letterlijk dag en nacht voor in de weer geweest. Het was tevens de tijd dat er internationale contacten ontstonden. Ik trok toen vaak een paar dagen naar Parijs, ook wel naar België.
Voor Nijmegen is een intensieve oriëntatie op de Franse cultuur van die dagen opmerkelijk, in tegenstelling tot enkele jaren later toen de aandacht haast exclusief naar Duitsland uitging.
Ik denk dat het in de andere steden minder duidelijk lag. De NUB-redactie oriënteerde zich sterk op het existentialisme, Sartre en Camus, Simone de Beauvoir en Merleau-Ponty. Volgens mij is dat ook een doorwerking van wat bijvoorbeeld Strasser en Buytendijk op hun colleges behandelden. De Vox richtte zich op Breton en het Franse surrealisme.
| |
| |
Deze blikrichtingen werden kort daarop door jou gecompleteerd met de Franse syndicalistische traditie. In je tweede artikel over de studentenvakbeweging heb je een korte studie opgenomen over de geschiedenis van de Franse studentenbeweging, het studentensyndicalisme.
Ik had in verband met de Algerije-kwestie al wat kennis genomen van de UNEF die oproepen had doen uitgaan voor dienstweigering. Bovendien organiseerde zij massale demonstraties tegen het Franse kolonialisme in Algerije. De Gaulle en zijn regering probeerden de UNEF buiten de wet te stellen en tegelijk een concurrerende gaullistische studentenorganisatie op te richten. Een andere belangrijke bron was voor mij Jan Bank, die toen redacteur was van het katholieke studentenblad Essedum, gelieerd aan de katholieke studentenvereniging Thomas, in Amsterdam. Jan Bank heeft op mijn uitnodiging nog een stuk in het NUB geschreven over de ontwikkeling van het studentenleven in Amsterdam. Ik kende hem al van De Harpoen, schoolkrant van het Amsterdamse St. Ignatiuscollege. Bank had in Essedum een artikel geschreven over de UNEF. Ik liep juist te zoeken naar een woord waarin een programma stak en Bank gebruikte in dat artikel het woord studentenvakbond. Later hebben we er studentenvakbeweging van gemaakt. Het woord ‘bond’ vond ik te gesloten, te georganiseerd klinken. Bank hanteerde in zijn artikel eigenlijk de terminologie van de UNEF waaruit ook het sociale programma van de UNEF sprak. Ik kreeg zijn artikel toevallig onder ogen en het heeft mij bij het schrijven van mijn stukken geholpen.
Je had dus in Parijs contact met de UNEF? Was de UNEF verbonden met andere vakbondsorganisaties?
Ja, we gingen vaak langs in de Rue Soufflot 15. Dat is jarenlang zo geweest. Dat was dus nog vóór de splitsing in de UNEF na mei '68.
De UNEF had wel contact met bonden binnen het onderwijs geloof ik. Met de CGT weet ik niet. Er zaten wel mensen uit de CGT-sfeer bij. Maar dat ligt in Frankrijk voor de hand. De naoorlogse UNEF dateert uit 1944-1945. Het Charter van Grenoble wat ik in het door jou genoemde artikel behandel, was een produkt van het antifascistisch verzet. Het was veel politieker dan vergelijkbare gedachten in het naoorlogse Nederland. Er werd in gesproken van een universiteit voor arbeidersen boerenkinderen, over democratisch onderwijs en een democratische universiteit. De opvattingen die hier in de zestiger jaren naar voren kwamen, kun je daarin al, zij het wat pathetischer geformuleerd vinden.
Er is een parallel met Olofspoort en de ideeën die in 1945 in Nederland circuleerden. Uit die opvattingen is voor een deel de oprichting van de ASVA te verklaren. Je moet eens de plannen naslaan die in de illegale studentenbladen De Geus en De Vrije Katheder werden gemaakt. Ik heb steeds meer aanleiding een sterke relatie te leggen
| |
| |
Ton Regtien en Anton van Hooff op weg naar de oprichtingsbijeenkomst van de SVB afdeling Wageningen. Foto in Limburgs dagblad 15 juni 1963.
| |
[pagina 66-67]
[p. 66-67] | |
| |
[pagina 68-69]
[p. 68-69] | |
| |
| |
tussen de opvattingen die in de jaren zestig aan de Nederlandse universiteiten en hogescholen baanbreken en het antifascistische verzet. Deze opvattingen deden toen in veel kleinere kring opgeld. In de jaren vijftig zijn ze in het vriesvak van de Koude Oorlog ondergesneeuwd en met de dooi weer naar buiten gekomen.
In Frankrijk lag het enigszins anders. Daar hadden ze in tegenstelling tot in Nederland, in 1944 direct een veel sterkere, politiek meer uitgekristalliseerde studentenvakbond. In Nederland is het op de drempel blijven steken. Alleen de ASVA ging een beetje in dezelfde richting. In Leiden en in Utrecht is het bij plannen gebleven. Maar in de geschiedenis van de ASVA kun je toch heel interessante dingen terugvinden. Bij het verstrekken van de Marshall-hulp bijvoorbeeld, die ook bedoeld was voor de heropbouw van het Hoger Onderwijs, verklaarde de ASVA-voorzitter in 1946 of 1947, dat deze alleen maar aanvaardbaar was als hij zonder voorwaarden werd verstrekt. Dat laat toch zien dat er een inzicht bestond in wat er werkelijk aan de hand was. En vergeet niet de verwikkelingen rond de oprichting van de zevende faculteit in Amsterdam, de benoemingsconflicten die er in 1946-1947 gespeeld hebben. De zevende faculteit haakte sterk in op de vernieuwingsbeweging onder intellectuelen na de Tweede Wereldoorlog. Het was dus heel belangrijk wie daar wel en wie niet benoemd werden. Maar dit is een zijspoor.
Als je het NUB uit de beginjaren zestig overziet, staan er wel wat gedichten in, maar de grote stroom van poézie en creatief proza begint pas met Hawinkels, Michel van Nieuwstadt en in mindere mate met Frans Broers. Sterk schematiserend, zou je het NUB uit de beginjaren zestig misschien het best kunnen karakteriseren aan de hand van enkele belangrijke gedachtenstromingen: het verzet van Henk Michielse tegen het dogmatische katholicisme en de kerk; het existentialisme dat door Struyker Boudier binnen wordt gebracht; de studentenvakbeweging, de politisering van het studentenleven wat later uitmondt in de emancipatiebeweging die jij in het NUB initieert; later komt daar nog de lijn bij van Van Nieuwstadt, die zich met Adorno en de Kritische Theorie bezighoudt; en niet te vergeten de buiten het NUB lopende lijn van het surrealisme. In dit bonte gezelschap begon Hawinkels met poézie en verhalen te opereren, en werd op een enkel punt de woordvoerder van een gemeenschappelijk belang van meer vooruitstrevende studentenkringen in hun strijd voor de verdwijning van het Corps. Er zat toch een gezamenlijke vloer onder. Die bestond uit het zich afzetten tegen de klassieke Nijmeegse traditie, het katholicisme. Neem bijvoorbeeld de mis van de Heilige Geest die bij de opening van het academische jaar gecelebreerd werd, waarbij alle lintendragers op de eerste rijen zaten. Dat was toch een belachelijke vertoning.
Politiek zijn de NUB-redacteuren niet allemaal bij dezelfde conclusies uitgekomen, maar zij vonden elkaar in het verzet tegen figuren als Haan of magister Van der Ploeg O.P.
| |
| |
Eerste landelijke bestuur van de SVB, juni 1963. Van links naar rechts: M. Kok, A.J.L, van Hooff, A.A. Regtien, W.A. Mateman, mej. S.N. van Wier, R. van de Velde en C.H.C.M. Buys.
Maar je hebt gelijk, er was daarnaast ook een onderlinge divergentie. Die had echter met méér te maken. Het was niet alleen een politieke profilering, het was ook een leefsfeer, als je alle zaken bij elkaar zet waar het om ging. Wat volgens mij voor Pé bijvoorbeeld ook een rol gespeeld heeft, was de wetgeving en de politiepraktijken rond drugs. Dat is typisch voor de jaren zestig. Zo speelden in de persoonlijke sfeer voor sommigen ongetwijfeld de meer dan dolzinnig te noemen opvattingen mee die katholieken toen hadden en soms nog hebben over homosexualiteit.
Ik heb wel discussies met Pé Hawinkels gehad over nieuwe stromingen in de V.S. Want cultureel zijn we een Amerikaanse provincie. Het ging daarbij bijvoorbeeld over hip en square, square was fout en hip was goed. Het waren slagwoorden in discussies in de Verenigde Staten toen. Zo'n discussie ging niet over de studentenvakbond of over de atoombom of over Algerije. Nee, die ging over een levenswijze. En die heeft bijvoorbeeld ook te maken met de invloed van de popmuziek op het dagelijks leven. Dat speelt nu nog een rol en dat speelde het toen ook al.
Zeker, Hawinkels had een andere levensstijl dan de gemiddelde student. Hij leefde zijn eigen leven. Maar de allure waar jij het over hebt, is van later, toen ik al uit Nijmegen weg was, en het NUB een beetje een eenmansbedrijf werd. Hij heeft een paar jaar lang, op zijn manier, het NUB gemaakt. Ik vond het briljant. Ik vond het prachtig wat hij daarin aan kritiek spuide.
Over hip en square had ik met Pé hele gesprekken, o.a. met toepassing op Ollie B. Bommel en Tom Poes. We probeerden die begrippen te verduidelijken. Ik noemde Tom Poes ‘hip’ en Bommel ‘square’. Tom Poes: zo'n snel, handig mannetje. Bommel: zo'n domme dikzak. Volgens Pé was het andersom. Tom Poes: een vervelend betwetertje. Bommel: een gezellige burgerman die nota bene in een Oude Schicht reed. Ik was in die tijd naar een jazz and poetry-session in Amsterdam geweest, waar Simon Vinkenoog gedichten voorlas. Dat
| |
| |
was in Scheherazade bij het Rembrandtplein. Ook Ted ‘Hipster’ Jones las daar gedichten en er werd jazz-muziek gemaakt. Dat was toen iets nieuws. Het was heel boeiend om er naar toe te gaan. Er werd ook over hip en square gediscussieerd. Daar kwam ik mee terug op de NUB-redactievergadering en toen probeerden we die definities op de Nederlandse verhoudingen toe te passen. Op zich zegt het misschien niet veel, maar die discussies hadden we wel, ze vielen wat buiten de grote problemen en discussies over de atoombom of Algerije.
Een van Hawinkels' eerste gedichten in het NUB ging over Hiroshima. Hoe is dat tot stand gekomen?
Wij wilden een nummer maken over de kernbewapening. Alle redacteuren zouden daar iets aan bijdragen. Pé heeft toen in het kader van dat nummer een gedicht geschreven. Ik ben eerder gevraagd om aan dit gedenkboek mee te werken en het enige dat me steeds door de kop schoot, was dat gedicht, en niet te vergeten de toestand die er op volgde. Het werd namelijk voor pornografie uitgemaakt. Als ik een in memoriam voor Pé Hawinkels zou moeten maken, zou ik het voldoende vinden dat gedicht af te drukken. De heisa die daaromheen ontstond was typisch voor de mentaliteit in het toenmalige Nijmegen. Wij zijn daar op gebotst, niet alleen Pé maar ook Hugues, Struyker en ikzelf en verder al die mensen die toen als jongerejaarsstudenten in Nijmegen terechtkwamen. Je liep op tegen een in cultureel, filosofisch en moreel opzicht geprefabriceerde superstructuur.
Ik vond het benauwend, ik kreeg er ademnood van. Ik heb er een keer een stuk over geschreven onder de titel, dacht ik, ‘Ademnood’, omdat ik het gevoel had in Nijmegen te stikken.
Op het gedicht van Hawinkels reageerde Haan, zoon van een curator, met de beschuldiging dat het pornografie was. Struyker en ik
NUB 22 april 1961.
| |
| |
hebben toen ieder afzonderlijk daarop geantwoord. Struyker schreef een meer ironisch stuk onder de in gothische letter gezette kop ‘Onfatsoenlijk’. Hij draaide de zaak om: er is geen pornografie, er zijn alleen maar pornolezers. Een conclusie waar ik het volledig mee eens was. Ik was werkelijk razend op Haan. In mijn stuk kon ik nog niet de helft, nee nog niet een tiende van wat ik voelde, kwijt. Ik vond het een schandaal. Ze hadden er de studentenparochie bij gehaald, en Père Van Waesberghe erin betrokken. Er was sprake van een geconcentreerde aanval op de NUB-redactie vanwege dat gedicht. Politiek was het volgens mij zo, dat ze het niet eens waren met onze politieke conclusies over de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki, de kernbewapening en de kernenergie. Er schemerde ook iets door van ban-de-bom, wat veel van die rechtse mensen stak. Maar wat deden ze, klassiek als altijd, ze pakten met een ethisch reveil-achtige instelling zo'n gedichtje. Het smeedde een enorme band tussen de toenmalige NUB-redacteuren. Het versterkte de conspiratieve sfeer in de redactie behoorlijk. Daardoor werden we als redactie, terwijl we toch behoorlijk verschilden, op een hoop gedrongen. Want als redactie moest je van je afslaan.
Deze rel is natuurlijk maar een voorbeeld, maar wel een duidelijk voorbeeld. Wij hadden als redactie wel de pretentie een nieuwe levenswijze, een nieuwe manier van met de dingen omgaan te verwoorden. We zetten ons af tegen de gedragsregels, vaste patronen, opvattingen en meningen op allerlei gebied. Het varieerde van de vanuit de oude Nijmeegse studentenkringen opgedrongen kleding tot de KVP-politiek. Wij verzetten er ons alle kanten opslaand tegen. Dat had wel iets provoachtigs, het had af en toe iets volslagen anarchistisch.
Ik wisselde nooit brieven met Hawinkels, hooguit af en toe een kaartje. Ik herinner me een gesprek met hem in een café in Amsterdam,
| |
| |
dat er toe geleid heeft dat Rob van Gennep het boekje Ik hau van Holland heeft uitgegeven. Hij liep er mee rond en wist niet wat hij er mee aan moest. Ik heb het toen bij Van Gennep aangekaart.
Als we elkaar later met tussenpozen tegenkwamen, spraken we over praktische, alledaagse dingen die op dat moment een rol speelden. Op den duur gingen we wel duurdere drankjes drinken.
Van de Kritische Universiteit moest hij inderdaad niet veel hebben, maar ik denk dat dat voor een deel kwam, omdat hij nooit zo goed met Hugues heeft kunnen opschieten. Dat kwam nog uit het verleden, uit de tijd van Roland en de Vox. Hij heeft Hugues daar altijd een beetje mee geassocieerd. Ik denk, maar dat is een persoonlijke verklaring, dat de nieuwe ontwikkelingen uit het midden van de jaren zestig in Nijmegen met de Kritische Universiteit hem niet lagen. Hij was niet iemand die actief georganiseerd in een beweging stapte. Ik denk, maar ik weet het niet zeker, dat hij ook op de sfeer afknapte. De sfeer van de hoge toon, het met veel aplomb brengen van ‘waarheden’ was naar mijn indruk Pé's stijl niet helemaal. Hij was toch iemand, zoals ik hem ken, van doe gewoon, dan doe je gek genoeg.
Jij leefde vanaf 1961/'62 in Amsterdam en Nijmegen. Hoe zou je het verschil kunnen karakteriseren als je bijvoorbeeld het NUB vergelijkt met Propria Cures? Ik las Propria Cures regelmatig. Ik was er op geabonneerd, omdat dat toen nog automatisch ging. Als je in Amsterdam studeerde, kreeg je PC in de bus. Ik vond het een interessant blad. De stijl van PC, dat geen blad voor de mond nam en tegen taboes aantrapte, vonden wij boeiend. PC kon wat dat betreft meer doen dan wij. Politiek en cultureel gesproken had echter wat wij in het NUB deden meer effect dan PC. In Amsterdam kon eigenlijk alles. Er waren weinig taboes te doorbreken. Dat was in Nijmegen anders.
Toch zou ik PC niet blasé noemen. Er stonden regelmatig stukken in waarin bepaalde politieke figuren op de hak werden genomen. Ik kan me uit het begin van de jaren zestig een artikel tegen Lunshof herinneren onder de kop Hendrik Arie Lunshof, portret van een zak. Zulke artikelen las ik met genoegen, ze hadden iets bevrijdends. Maar als je het NUB met PC vergelijkt dan moet je vaststellen dat het NUB in Nijmegen een tijdlang de plaats is geweest waar zich de radicale veranderingstendens in het Hoger Onderwijs heeft uitgekristalliseerd. Het is opvallend dat de oprichting van de SVB in veel steden vanuit de studentenbladen plaats heeft gevonden. In Nijmegen het NUB, in Groningen Der Clercke Cronike, in Utrecht Trophonios. De redacties gingen vaak collectief achter het plan staan en werkten mee aan de oprichting van een plaatselijke SVB-afdeling. Dat was bij PC niet het geval. De PC-redactie sympathiseerde wel met de opkomende SVB, stimuleerde haar ook, maar hield zich toch op afstand. Dat gold bijvoorbeeld voor de toenmalige redacteur Bram de Swaan. Nu was in
| |
| |
Amsterdam directe medewerking ook niet zo nodig, want je had buiten de redactie van PC een breed scala van alle mogelijke organisaties, zoals de Werkstudentenliga, Politeia, Pericles en het eerder genoemde Olofspoort.
PC was niet wat het NUB wél was, het kristallisatiepunt van een nieuwe oppositie. Achteraf gezien kun je zeggen dat het NUB politiek gesproken veel meer effect had dan PC. Voor Amsterdamse begrippen leken een aantal zaken die in Nijmegen werden uitgeknokt een achterhoedegevecht. In werkelijkheid was het dat niet, maar zij zagen het zo. Dat wij ons in Nijmegen druk maakten over bijvoorbeeld dat gedicht van Pé, of dat wel of geen pornografie was, dat vonden ze bij PC belachelijk. Dat had al sinds jaren de traditie om vaak uiterst puberale studentenversjes af te drukken waarin taboes werden doorbroken die eigenlijk helemaal geen taboe meer waren. Er zat ook iets in van, dat je niet meer gericht kon schoppen, want er was niet veel meer om tegenaan te schoppen, althans op sexueel of erotisch gebied.
In Nijmegen lag dat anders. Bij de redactie van PC bestond een blasé-houding ten aanzien van Nijmegen. Dat was voor hen de provincie. Ze schreven af en toe stukken waarin ze de studentenpers uit het hele land de revue lieten passeren. Ze deden die in haar geheel af met een hooghartigheid en arrogantie waar de honden geen brood van lustten. Steevast eindigden die stukken met: PC is het enige studentenblad in Nederland dat de moeite van het lezen waard is. Het was blind voor wat zich in andere steden voltrok. Ik zelf had in Nijmegen ademnood, en voor mij hád het soms ook wel iets van een achterhoedegevecht. Maar achteraf gezien zijn NUB én Vox binnen de ontwikkelingen in de katholieke wereld en voor de verhoudingen in Nederland van meer belang geweest dan één rel rond PC.
Nijmegen had wellicht een, wat culturele aspiraties betreft, andere studentenbevolking, maar die was daarom toch niet minder sterk gevoelig voor vernieuwing. Ik kan me bijvoorbeeld nog de eerste vergadering van de SVB-Nijmegen in het Kolpinghuis herinneren. Zij was alleen in het NUB aangekondigd en toch was het Kolpinghuis stampvol met studenten die je noch bij Roland noch bij Diogenes tegenkwam. Het waren, zoals ze toen heetten, nihilisten. Zij werden bijzonder aangesproken door de artikelen over de SVB. Op de eerste rij zaten het bestuur van de sociëteit Roland en een paar mensen van de senaat van het Nijmeegs Studenten Corps, in gelegenheidskleding. Die vonden het allemaal belachelijk. Ze hebben in een interview in het NUB Rutten tot de uitspraak gebracht dat een studentenvakbond onzin was. Voor Frankrijk was zoiets misschien nog wel aardig, maar voor Nederland niet. Rutten had als oud-minister van onderwijs wel wat gezag. Het was eigenlijk heel doortrapt van hen, want hij was toen mijn baas.
| |
| |
Een verschil tussen Amsterdam en Nijmegen was zeker wel dat je vanuit bijvoorbeeld de redactie van PC een directere aansluiting had op andere circuits zoals de uitgeverswereld of de journalistiek. Een dergelijke doorverbinding, die vaak in de personele sfeer lag, had je voor Nijmegen alleen maar met De Nieuwe Linie. Pé heeft bij De Nieuwe Linie gewerkt, Henk Michielse en ik zelf ook nog een blauwe maandag. Ik heb er eens een redacteurschap aangeboden gekregen wat ik heb geweigerd. Inderdaad, dat was zowat onze enige entree naar de vaderlandse weekbladjournalistiek.
Je had in Nijmegen heel andere circuits dan in Amsterdam. In Nijmegen waren het de KVP-circuits waar mensen als Penders of Van Gennip in terecht kwamen. Ik geef toe, het is niet het meest aantrekkelijke maar voorzover het om circuits ging, had je in Nijmegen alleen die. Je had verder nog een zijspoortje naar de groep rond Te Elfder Ure. Zij vertegenwoordigde de PvdA in de katholieke hoek, maar zij was zo lamgeslagen door de Koude Oorlog en het mandement, dat de radicaliteit die wij ontwikkelden hen afstootte. Dát was, in al zijn diversiteit, het gemeenschappelijke in de NUB-redactie van toen. Wij waren een politiek-culturele ijsbreker. En dat ijs was al aardig gedund door de dooi in de Koude Oorlog. De snelheid die wij daardoor af en toe konden ontwikkelen verbaast me nog steeds. En, om bij dit beeld te blijven, Pé Hawinkels was daarbij een onverbiddelijke Hollandse stuurman.
Weg met Diepenhorst.
Voettocht en demonstratie op het Binnenhof tegen voorgenomen bezuinigingen op de rijksstudietoelagen, 1966.
|
|