Pé Hawinkels, 1956.
tegen de bierkaai’ herinner ik me hem te hebben horen mompelen.
Inmiddels was hij (25-2-1961) begonnen te schrijven in het NUB, waar ‘schrijven in’ spoedig overging in ‘zijn stempel drukken op’. In september 1963 werd hij redactiesecretaris. In februari 1966 had hij blijkens een berichtje in datzelfde NUB 334 bijdragen geleverd, waaronder vooral zijn ulcusjes wijd vermaard waren. Nr. 13 van jaargang 16 (3-2-1967) bevatte het ‘Afscheid van P.H.H. Hawinkels’ van de hand van W.K. Grossouw, waaruit: ‘(...) onder degenen die van het NUB het beste studentenblad - pardon universiteitsblad - van Nederland hebben gemaakt, komt hem de eerste plaats toe’. Datzelfde ‘Afscheid’ bevat - even terzijde - ook de omineuze uitspraak: ‘(...) altijd te voet (zou hij kunnen fietsen? chaufferen zeker niet) (...)’. Zijn vrienden zien hierbij in file aanrijden zijn DS'en, zijn Jaguar MK 10, de NSU RO 80 en de grote BMW 2500. Ook in het personenvervoer wenste hij de zaken groots aan te vatten.
Dat het niet van een leien dakje ging, dat maken van ‘het beste universiteitsblad van Nederland’, daarvan getuigt menig briefje in zijn nalatenschap dat oproept tot een buitengewone redactievergadering vanwege ‘mot met curatoren’.
Zijn studie verwaarloosde hij overigens niet. Eind 1963 deed hij zijn kandidaatsexamen. Daarna nam het tempo af, maar als professor Asselbergs niet ziek was geworden zou Pé in 1968 zijn doctoraal hebben gedaan. ‘Ik heb er wel niks aan, maar het staat zo slordig, zo'n onafgemaakte studie.’ Zijn scriptie over de Victor Slingeland-symfonie was af. De dood van Asselbergs heeft hem erg aangegrepen - hun relatie via het NUB was in vriendschap overgegaan - de verhouding met de pas benoemde Meeuwesse was formeler. Hij kon zijn moeder ervan overtuigen dat voor zijn carrière als publicist een doctoraalbul geen pre betekende; deze zaken tezamen deden zijn studie doodbloeden. Hij was vast besloten een loopbaan als onafhankelijk publicist op te bouwen. Niet schrijver wilde hij zijn, nee, publicist. Nederland zou weten dat hij er was en er zich mee bemoeide.
Dat hij in dit streven geslaagd is, daarvan legt dit boek getuigenis af. Uit de onderscheiden bijdragen laat zich een aardig beeld van zijn leven vormen. Hoe hij in zo weinig jaren zo veel tijd heeft kunnen vinden, blijft verbluffend. Hij wist dan ook niet van toegeven. Ik zie hem nog zitten typen met pleisters op zijn rauwgeslagen vingertoppen.
Hij stierf in de avond van 16 augustus 1977, zittend achter zijn bureau. Zijn hart had het begeven. De laatste aantekening op zijn kladvelletje met plannen was ‘Kranendonk [zijn huisarts, K.H.] total check up?’ Doordat zijn auto een straat verder geparkeerd stond en hij wel vaker dagenlang onaangekondigd van huis was, vonden zijn huisgenoten, die zijn levenswijze respecteerden, hem pas in de vroege ochtend van de 24e.