Pàh Troeno
(1901)– Boeka– Auteursrecht onbekend
[pagina 103]
| |
Zesde hoofdstuk.Warm van het snelle loopen bereikte Troeno de wedanan en ziende, dat de wedono met zijn schrijver en eenige lieden in gesprek was, ging hij stil naar achteren en hervatte zijn onderbroken arbeid. Ten laatste was het achtererf geveegd en ging hij om niet werkeloos te blijven, bij het kamertje waar hij geslapen had, tusschen de woning en de bijgebouwen het erf vegen. Na evenwel een paar streken gedaan te hebben, zette hij zich in de schaduw bij de emper neder. Geen der bedienden nam blijkbaar eenige notitie van hem en mocht de djoeroetoelis in zicht komen, dan kon hij snel genoeg opstaan en met vegen voortgaan. Zoo ging de tijd voorbij en reeds begon hij te knikkebollen onder den invloed der hem, bergbewoner, ongewone hitte der stad, toen hij opgeschrikt werd door zweepgeklap en het geraas, dat de wagen van den controleur bij het oprijden maakte. Vol schrik herkende hij den ambtenaar, wiens toorn hij den vorigen dag onwetend had | |
[pagina 104]
| |
opgewekt en angstig wachtte hij, zich voorbereidende geroepen te zullen worden en een schrikkelijke straf te ontvangen. Hij bekwam echter wat, toen eerst den controleur en even daarna ook de wedono wegreed, maar gerust was hij nog in geenendeele. Zoo tusschen angst en vreeze bleef hij wachten tot eindelijk de djoeroetoelis na de wachtende personen te woord gestaan te hebben, naar de keuken kwam om te eten. Troeno ziende, wenkte hij deze om naderbij te komen. Bevreesd als hij was, zocht Troeno door groote onderdanigheid het gevaar zooveel mogelijk te bezweren. Kruipend naderde hij den schrijver en bleef met diep gebogen hoofd zitten. - Het bevel van mijnheer de wedono is, dat je naar huis kunt gaan, sprak de djoeroetoelis grootmoedig, zeer gevleid door den eerbied, hem bewezen. Vooral ook, daar het jonge meisje, in wier gunst hij zich mocht verheugen, in de deuropening der keuken zat en met ongeveinsde bewondering toezag. Na een sembah gemaakt te hebben, vroeg Troeno, die meende verkeerd verstaan te hebben, bevend en bedremmeld: - Waar moet ik heengaan? - Ben je soms doof? Je kunt naar huis gaan. Nog wantrouwde Troeno zijne ooren en nogmaals een sembah makende vroeg hij op een toon, die duidelijk de grootste verbazing uitdrukte: - Dus kan ik naar mijn eigen huis gaan? | |
[pagina 105]
| |
Nu kon het meisje hare lachlust niet meer bedwingen, en terwijl de schrijver met haar medelachte om de domme dessaman, die maar bleef vragen, riep hij Troeno glimlachend toe: ‘Ja! ja! Dus hij was vrij en kreeg niet eens straf. Wat hem aanging mochten ze thans gerust om hem lachen, hij kon tenminste weder gaan waarheen hij verkoos. - Ik vraag verlof, mijnheer, zeide hij, eerbiedig een sembah makende. - Ja goed, luidde het antwoord van den djoeroetoelis, en terwijl deze voortging met zijn mooi vriendinnetje grappen te maken over den dwazen man, ging Troeno met een verlicht hart den weg op en richtte zijne schreden naar de woning van Hadji Oemar. Daar werd hij hartelijk ontvangen door de jonge vrouw, die vertelde, dat zij haar man alles medegedeeld had. Hadji Oemar was weder even uitgegaan, maar zou wel dadelijk tehuis komen. Hij had gezegd, dat hij heden en morgen geen tijd had, maar na afloop van de Harihojo onderzoeken zou waar Kasira gebleven was. - Heeft Hadji Oemar eenen werkkring? vroeg Troeno. - Ja zeker. Hij is transportaannemer en ook levert hij steenen, kalk en pannen, verklaarde de vrouw. - Heeft hij veel te doen? - Heel veel. Vooral met de suikerfabrieken en koffieperceelen. | |
[pagina 106]
| |
- Hé, dus een Hadji werkt. Dat de Hollanders met hem willen handelen, opperde Troeno verbaasd. - Waarom zouden ze niet willen. Mijn man is niet slecht. En waarom zou een Hadji niet werken? - Ja, dat was waar, erkende Troeno. Hij vond het echter immer nog vreemd. Hij had altijd gedacht, dat een Hadji iemand was, die niets deed en veel geld had. Wat waren de menschen toch dom in Toenggah en welk een verschil met de bewoners van de kotta. - Straks komt de loerah hier, vertelde de vrouw. - Welke loerah? vroeg Troeno. - Mas Kariomedjo. - Kijk! Werkelijk? Waarom komt de loerah van Toenggah hier? Pah! Pah! Het is morgen immers rampok. Van avond zijn er feesten op de aloon-aloon. - O, ja, u heeft gelijk, stemde Troeno toe. Hij had door al die onverwachte gebeurtenissen vergeten, dat het morgen Harihojo was. Vroegere jaren had hij ook wel veel genoegen op dien dag gehad, maar toen was hij jong, opgeruimd en zonder zorg, doch nu...? Waar zou zijn lieve oudste thans zijn? Hoe haar te vinden? De jonge vrouw bemerkte zijne treurige stemming. Om hem wat op te vroolijken, zeide zij: Pah Troeno, nu moet u hier blijven. Overmorgen als de feesten voorbij zijn, zal mijn man u helpen. Ja? Troeno begreep wel, dat hij geheel alleen toch | |
[pagina 107]
| |
nimmer zou slagen zijn dochtertje te vinden, daartoe behoorde meer bekendheid met de kotta en de gebruiken der inwoners, dan hij bezat, door zijne onkunde zou hij maar weder in ongelegenheid komen, zooals bij den controleur. Hoe zwaar het hem dan ook viel om werkeloos te blijven, het kon nu eenmaal niet anders en op berustenden toon, antwoordde hij: - Jawel. Als ik mag, blijf ik maar hier wachten. - Zeker mag het. Morgen kunt u de rampok zien. Ik ga op de panggong.Ga naar voetnoot1) Mijn man blijft het huis bewaken. - Laat mij maar het huis bewaken. Ik ga niet kijken, zeide Troeno ernstig. ‘Laat uw man maar gaan. Die is immers niet uit deze streek? - Neen. Zijn naam was vroeger Den Djojokarso. Een van zijne familieleden is patih.Ga naar voetnoot2) - Dus Hadji Oemar is nog een DenGa naar voetnoot3)? vroeg Troeno belangstellend. - Zeker. Hij was vroeger magang bij een controleur. Volgens zijn zeggen een goed Hollander. - Hier in de stad? - Neen. Ik weet niet juist den naam, maar het was ver van hier. Hij was daar lang. Toen is de controleur teruggegaan naar de negri welandiGa naar voetnoot4) en is er een vervanger gekomen. Die had | |
[pagina 108]
| |
slechte gewoonten. Mijn man moest vrouwen zoeken, maar hij wilde niet en nam zijn ontslag. Hij is toen hierheen gekomen. - Uw man is toch Hadji? - Jawel. Hier heeft hij eerst een huis gekocht en deed niets. Maar kort daarop heeft hij geld gekregen en heeft de reis voor Hadji gemaakt. - Is hij lang weggebleven? - Ik geloof twee jaar. - Jongen, wat lang. - Hij had daar iemand, die nog zoo iets als familie van hem was. - Hoe komt het dat hij nu werkt? - Volgens zeggen was daar alles zeer duur. Zijn geld was bijna op en toen is hij begonnen als transportaannemer. Kijk! daar komt Hadji Oemar al. In de gewone kleeding der Hadji's, maar niet zoo opzichtig uitgedost als de meeste dezer uitverkorenen, naderde een man van middelbaren leeftijd. Zijn fijn besneden gelaat en licht gebogen neus duidden op eene adellijke afkomst. - Hier is mijn verwant uit Toenggah, zeide zijne vrouw, toen hij de woning binnentrad. - Is u degeen, die Pah Troeno heet? vroeg de Hadji voorkomend. - Jawel. Mijn naam is Troenokromo. - Ik hoor dat uw kind weg is. - Ja, ik ben hier, om mijn kind te zoeken. - Had uw kind hier geen bekenden? - Neen. | |
[pagina 109]
| |
- Gewoonlijk als er een meisje weg is, vindt men het kind in de chineesche kamp, indien het niet door Arabieren is weggehaald. - Door Arabieren? vroeg Troeno verwonderd. - Ja zeker. Arabieren zijn geen goede menschen. Zij nemen meisjes mede en men vindt ze niet meer terug. - Wat doen ze er dan mede? - Ze brengen hen naar een schip en voeren hen ver weg. Maar, vervolgde hij om den vader gerust te stellen, ‘het is niet zeker, dat uw kind door Arabieren is medegenomen. Overmorgen zal ik onderzoek doen. De huisvrouw, die even naar de keuken geweest was, kwam met spijzen aandragen en vroeg Troeno of hij geen honger had. Troeno, die werkelijk veel trek in eten had, was evenwel bang, dat de Hadji het hem kwalijk zou nemen, dat hij geen vasten hield en mompelde een zacht: neen. - Kom eet u maar wat, drong de vrouw aan. ‘U heeft zooveel zorgen en zieke menschen behoeven niet te vasten. - Nu, als het zoo is, dan wil ik wel wat eten, stemde Troeno toe. Met graagte at hij van de voorgezette spijzen, terwijl de Hadji naar buiten keek naar de ongewone drukte op den weg. Een onafgebroken stroom dessalieden, van heinde en ver kwam uit alle windstreken de kotta binnen om de feesten bij te wonen. Reeds meeren- | |
[pagina 110]
| |
deels in hunne feestdos gestoken, vormden zij een aardig afwisselend tafereel. - Kijk! mas loerah is al aangekomen, riep de Hadji. Kariomedjo was snel uit den zadel gesprongen en het paard bij den toom leidende, kwam hij het erf op. - Wil ik het paard maar in den stal zetten? vroeg Troeno, die zijn maal geëindigd had en nu ook naar buiten kwam. - Hé, is u hier? riep de loerah verbaasd uit. - Jawel mas. Gaat u maar binnen, antwoordde Troeno, terwijl hij het paard overnam en naar den stal bracht. - Hé, mas loerah, groette de vrouw, toen haar man met den gast binnentrad. ‘Heeft u al gegeten? - Ik zal niet eten, verklaarde de loerah. Hij had uit voorzorg zich eerst tehuis te goed gedaan en later onder weg nog wat gegeten en gedronken, want hij vreesde zijn gastheer voor het hoofd te stooten. Bovendien was het reeds ongeveer drie uur en zou over een paar uur het offermaal plaats hebben. Terwijl de beide mannen zich neerzetten op de mat in het midden van de ruimte, waar ook Troeno zich weldra bij hen voegde, begaf de vrouw zich naar de keuken. Zij had nog veel te doen, want al was zij door eene oude vrouw geholpen reeds een paar dagen bezig met gereedmaken der spijzen en al waren hedenmiddag reeds een paar groote | |
[pagina 111]
| |
bezendingen naar eenige personen gezonden, aan wien de Hadji verplichtingen had, zoo moest er toch nog veel gedaan worden om ook het eigen maal tijdig gereed te hebben. Na een paar uur van onverpoosden arbeid was alles evenwel klaar en begaf zij zich naar het voorhuis om de spijzen op te stellen. Hadji Oemar had zich verwijderd, want hij moest zijne gebeden opzeggen en zou bij een bekende aan diens slametan voorzitten. Daar Troeno en de loerah naar buiten gingen in de koelte, kon de vrouw in het voorhuis vrij haar gang gaan. Zij spreidde eene fraaie mat uit, waarop de spijzen geplaatst moesten worden en maakte met andere matten en kussens aan weerszijden zitplaatsen voor een tiental personen. Daarop ving het rangschikken der spijzen aan, waaraan zij veel zorg besteedde. Er was keur en overvloed, zoodat het reeds begon te schemeren, voordat alles uit de keuken was aangedragen en eene plaats gekregen had. Geleidelijk kwamen nu ook de gasten, die door den loerah ontvangen werden en toen ten laatste ook de modinGa naar voetnoot1) kwam, begaven allen zich naar binnen en namen plaats. De modin aan het einde, de andere mannen aan weerszijden van de mat, waarop de spijzen stonden. De gastvrouw had zich bescheiden uit het vertrek teruggetrokken. De modin hield nu op plechtigen toon eene | |
[pagina 112]
| |
toepasselijke toespraak, door allen eerbiedig onder de diepste stilte en met gebogen hoofd aangehoord. Nadat de modin geëindigd had, diende men zich en deed zich aan het voorgezette te goed, waarbij slechts enkele woorden op gedempten toon geuit werden. Lang duurde de maaltijd niet. Na een kwartier was van de spijzen niet veel meer over. Daar het onbeleefd zou zijn iets over te laten en daardoor grond te geven aan de veronderstelling, dat de toebereiding te wenschen overliet, werd het overschot door de gasten in pisangbladen gewikkeld om mede te nemen. Nu staken zij een strootje op en ontspon zich een meer levendig gesprek. De modin had intusschen reeds de woning verlaten om elders zijn plicht te doen. Heel lang bleven de gasten niet meer, maar vertrokken weldra, na de gastvrouw, die buiten op het erf was, goedendag te hebben gezegd. Snel ruimde de vrouw, door Troeno geholpen, alles op en begaf zich toen naar haar slaapvertrek om de nieuw gekochte feestkleedij aan te trekken. Reeds hoorde men een dof gedruisch en het verwijderd knallen der voetzoekers, als bewijs dat op de aloon-aloon het feestvieren in vollen gang was. Toen Hadji Oemar tehuis kwam, verklaarde Troeno, dat hij wel op het huis zou passen en hoe men ook poogde hem over te halen om ten minste even te gaan zien, hij bleef bij zijn besluit. Nadat Hadji Oemar met zijne vrouw en de | |
[pagina 113]
| |
loerah vertrokken waren, ging Troeno vlug tiké halen. Hij schoof die in het afzonderlijke huisje, waarin hij zou overnachten en begaf zich daarop naar het voorhuis, waar hij zich op een rustbank uitstrekte en weldra insliep. Eerst te samen opwandelend, nam Kariomedjo, op de aloon-aloon gekomen, afscheid van zijn gastheer en gastvrouw, die spoedig tusschen de joelende en krioelende menigte verdwenen, en richtte zijne schreden naar een der vier pondoks, die op de hoeken van de ruime vlakte waren opgericht. Dat was de pondok van den wedono van Poerwodadi, het distrikt waartoe Toenggah behoorde. Daar zou ook de assistent-wedono van Tjandoeredjo komen en vele kapala's van zijne kennis. Het van bamboe, licht in elkander gezette gebouw deed het oog aangenaam aan door de smaakvolle versiering van padiGa naar voetnoot1) met als gele linten neerhangende uitgehaalde klapperbladen en verdere attributen. Binnentredende had men eene flinke, helderverlichte ruimte. Vooraan aan de eene zijde daarvan was een gamelang opgesteld en daartegenover aan den anderen kant zaten een twintigtal ronggengs,Ga naar voetnoot2) waarvan de een nog fraaier voor deze gelegenheid uitgedost was dan de ander. Meer achterin stond eene tafel en daaromheen in een halven cirkel een aantal stoelen voor de Euro- | |
[pagina 114]
| |
peesche gasten bestemd. Achter, voor het oog verborgen, bevond zich het primitieve buffet. Toen Kariomedjo binnenkwam waren reeds vele kapala's verzameld en ook de drie assistent-wedono's waren aanwezig. Even daarna kwam de wedono. Zich neerzettend op een stoel, ontving hij de hormatGa naar voetnoot1) zijner onderhoorigen, waarna hij strootjes en minoemanGa naar voetnoot2) onder hen deed uitdeden. Op een teeken van den gastheer, begon nu ook de gamelang te spelen en traden de tandaksGa naar voetnoot3) naar voren. De eerste danseres, die zich in de hooge gunst van den wedono mocht verheugen, leidde den dans en bracht weldra door haar kunstig dansen de aanwezigen in vervoering. Hoe fraai bewoog ze handen en voeten en hoe juist en keurig wist ze alle begrippen uit te drukken, begeleid door het sleepend gezang der andere meisjes en op de maat van het welluidende gamelangspel. Nadat ook nog een paar andere danseressen, bijzonder bedreven in de kunst, aan den dans hadden deelgenomen, hurkten allen neder en zich al kruipend voortbewegende, ging de eerste danseres naar den wedono en bood hem op een presenteerblaadje de slendangGa naar voetnoot4) aan. | |
[pagina 115]
| |
Intusschen was buiten eene dichte menigte verzameld, die met onverholen bewondering van het in aller oogen zoo prachtige schouwspel medegenoot. Een luid gejuich steeg op uit de toeschouwers toen de wedono op herhaald aandringen der andere Hoofden de slendang opnam en op de danseressen toetrad om den dans aan te vangen. Kariomedjo met de andere loerahs plaatsten zich nu bij de gamelang en begeleidden de muziek met het gebruikelijk handgeklap. Terwijl de wedono, omringd door de zingende, langzaam voortschrijdende ronggengs met de beste danseressen den dans uitvoerde en daarbij met de slendang verschillende fraaie standen aannam, liet de oudste assistent-wedono zich een paar glazen cognac geven en in iedere hand een glas vattende, ving hij aan mede te dansen. Langzaam voortschrijdende poogde hij den wedono te bereiken, die, door om de tandaks heen te schuiven zocht te ontkomen tot door eene meesterlijke beweging de assistent-wedono vlak tegenover hem wist te komen en hem het eene glas aanbood. De wedono nam dit aan en onder de luide toejuichingen der kapala's en der enthousiastische menigte buiten, ledigden beide Hoofden hunne glazen. Had de wedono den dans geopend, thans werd de slendang ook successievelijk den anderen aangeboden, die allen op hunne beurt een bepaalden dans naar eigen keus uitvoerden. | |
[pagina 116]
| |
De stemming werd steeds opgewekter. Behalve cognac werd ook wijn en genever geschonken en toen eindelijk een jong loerah in eene overmoedige bui als verlangden dans ‘djaranan’ opgaf, barstte een vroolijk gejuich los, gevolgd door eene luidruchtigheid, die een sterk contrast vormde met de afgemeten deftigheid, welke in het dagelijksch leven een kenmerk dezer lieden was. Intusschen had de wedono zich wat teruggetrokken en met hem de assistent-wedono van Tjandoeredjo. Met dezen af en toe een paar woorden wisselend, bij tusschenpoozen de dansers aanmoedigend, bleef het Hoofd onder het genot van een strootje rustig zitten in afwachting van het hooge bezoek, dat hem gebracht zou worden. Eindelijk omstreeks tien uur ontving hij van zijn djoeroetoelis bericht, dat de bezoekers aangekomen waren in de pondok van den wedono kotta, vlak over de zijne gelegen. Op zijn verzoek ging nu de assistent-wedono van Tjandoeredjo op den uitkijk staan en toen deze, na verloop van eenigen tijd zag, dat de gasten in de andere pondok opstonden, nam hij vlug de noodige maatregelen voor de ontvangst. Op zijn bevel zweeg eensklaps de gamelang. De tandaks hurkten zedig aan den tegenovergestelden kant en ook de kapala's en zelfs de assistent-wedono's hurkten allen ter zijde neder. Voorafgegaan door eenige oppassers, die ruim baan maakten, naderde de Hooge Europeesche ambtenaar met den Regent. Zoodra ze de pon- | |
[pagina 117]
| |
dok betraden begon de gamelang te spelen en onder het oorverdoovend welkom der instrumenten schreden de bezoekers voort naar den wedono, die eerbiedig, half nederhurkend zijne hooge gasten ontving. Behalve de beide genoemde voorname personen, was daar ook de patih, de president van den landraad, de controleur met zijn vrouw en verder eenige notabelen der stad, veelal van hunne echtgenoote vergezeld. Kariomedjo had zich achter de gamelang een rustig hoekje gezocht, vanwaar hij een goed gezicht op alles had. Met de naast hem gezeten loerah vermaakte hij zich niet weinig over alles wat zij zagen. Vooral de njonja'sGa naar voetnoot1) trokken hunne aandacht. De bezoekers hadden thans plaats genomen en vormden een vrij grooten halven cirkel. Na eenige plichtplegingen en nadat verschillende dranken en sigaren waren rondgediend, beval de wedono, op uitnoodiging van zijne hooge bezoekers de ronggengs te dansen. Weinig aandacht wijdende aan dit dansen, keek Kariomedjo des te meer naar het vreemde gezelschap en vermaakte zich met zijn kameraad niet weinig over de vreemde manieren van die blanda's en de malle kleeding der verschillende njonja's. Een andere loerah, die veel in de kotta kwam, hoorde hen en schepte er daarop behagen in hun | |
[pagina 118]
| |
allerlei pikante verhalen te doen over eenigen der gasten, wat hunne vroolijkheid niet weinig verhoogde. Dank zij het leven van gamelang en zingende danseressen konden zij ongestoord hunnen spotlust botvieren en later moest Kariomedjo verklaren nog nimmer zoo gelachen te hebben als toen. Na een klein half uur te hebben gezeten, stond de hooge europeesche ambtenaar op en gaf daarmede het sein tot vertrek, waarna alle bezoekers afscheid namen en de pondok verlieten om bij de andere wedono's een bezoek te gaan brengen. Nu mochten de kapala's weder hun hart ophalen met dansen, waarbij zij zich niet onbetuigd lieten. Waar ook zouden zij beter kunnen dansen dan hier bij de welluidende gamelang en met zulk een groot aantal, met zorg uitgezochte meisjes, de beste en mooiste tandaks uit het distrikt. Keurig en zelfs kostbaar waren deze gekleed, de fraaie ceinturen helder blinkend in het licht, glinsterende steenen in oorknoppen en haarpennen, terwijl eene menigte kenongo, tjepocco en andere welriekende bloemen in den met zorg opgestoken weelderigen haardos, een bedwelmenden geur verspreidden. Meer en meer werd ook de invloed der herhaalde kirimsGa naar voetnoot1) merkbaar en hoewel geen enkel loerah weggeleid behoefde te worden om uit te slapen, waren toch allen in eenigszins onnatuurlijk opgewonden stemming geraakt. Plotseling klinken buiten zware stemmen en | |
[pagina 119]
| |
hoort men gejoel. De tandaks hebben nog juist even den tijd zich haastig ter zijde in veiligheid te stellen, als een groot aantal ‘wit gejaste’ Hollanders binnenkomt. Het zijn allen jongelui, meest planters en geëmployeerden van omliggende fabrieken en ondernemingen, die hun sobats de wedono en assistent-wedono's komen bezoeken, nu de deftige heeren en dames verdwenen zijn. In een oogwenk was de wedono door hen omringd en ontving van alle zijden handdrukken en gelukwenschen met het eindigen der vasten. Nadat de begroeting afgeloopen was, namen allen plaats en werd de wedono al spoedig in beslag genomen door eenige der bezoekers, die in de nabijheid zijner standplaats woonden en meer intiem met hem bekend waren. Natuurlijk werd onmiddellijk wijn, cognac enz. aangeboden, maar daarvoor waren ze niet gekomen en eenige der gasten stonden op en begaven zich tusschen de dansmeisjes om zich meer van nabij van hare bekoorlijkheden te overtuigen. Toen de Hollanders binnenkwamen had Kariomedjo zich met zijne collega's snel achter de gamelang teruggetrokken. Of het waar was, wat beweerd werd, dat die Hollanders van de perceelen in hun land de koelies waren en de controleurs en andere ambtenaren uit den Hollandschen adel genomen werden? Kariomedjo wist daar geen antwoord op te geven, doch dat ze geheel anders waren in hun doen en laten, dat stond vast. Toch, hoewel zij dikwijls | |
[pagina 120]
| |
wat ruw in hun optreden waren, had Kariomedjo en met hem zijne meeste bekenden, liever met een perceel-Hollander te doen, vooral als het een donkergekleurde was, die de taal goed kende en op de hoogte was van eigenaardigheden en opvattingen der bevolking, dan met een stijf ambtenaar die de taal niet kende en van wien men nimmer wist, welken vreemden loop plotseling zijne gedachten zouden nemen. Welk een verschil tusschen dit bezoek en het vorige. De wedono en zelfs de assistent-wedono's zaten pratend en lachend tusschen de gasten. De een nam den ander onder den arm of men klopte elkander vertrouwelijk op den schouder. Geen zweem van stijfheid of gedwongenheid. Langzamerhand kwamen nu ook de loerahs te voorschijn en stelden zich naast de gamelang op. Aan neerhurken werd niet meer gedacht, men voelde zich tehuis. Waarlijk daar kwamen een paar Hollanders zelfs naar hen toe en groetten eenige hun bekende loerahs, die, misschien wel door het gebruik van de vele glaasjes, alle schuchterheid hadden afgelegd en opgeruimd lachend den groet beantwoordden. Onder de bezoekers had Kariomedjo ook den opzichter van Kali Bidji opgemerkt, bij wien hij meermalen geweest was voor zaken van de onderneming en wien hij eerst zijn paard geleend had, en nu kreeg de opzichter hem ook in het oog en riep in het javaansch: - Kijk, daar is de loerah van Toenggah ook! | |
[pagina 121]
| |
- Jawel mijnheer, stemde Kariomedjo lachend toe, even buigend en niet weinig vereerd door een gast van den wedono te worden opgemerkt. - Weet je vrouw wel, dat je hier bent? ging de jonge Hollander lachend voort, en met een veelbeteekenende blik naar de tandaks, vervolgde hij: ‘De dansmeisjes zijn zoo mooi. - Mijne vrouw is tehuis, erkende de loerah lachende. Daar trad de wedono naar voren. Op zijn bevel vormden de loerahs een halven kring voor den ingang met hun rug naar het volk daarbuiten, zoodat de inkijk belet werd. Daarna stelden de de dansmeisjes zich op en begonnen te zingen. De achtersten van hen stonden vlak voor de loerahs en juist voor Kariomedjo bevond zich een alleraardigst jong meisje, de onberispelijk gevormde schouders ontbloot, terwijl ook van rug en boezem genoeg te zien was om zelfs een totaal nuchteren kapala het hoofd op hol te brengen. Was het te verwonderen, dat Kariomedjo, die reeds menig glaasje geledigd had, alleen oogen had voor haar en weinig ervan bemerkte, hoe beurt om beurt de verschillende Hollanders mede dansten en ook de wedono en assistent-wedono's zich niet onbetuigd lieten. Ten slotte ontaardde het dansen in een pakken en ambongGa naar voetnoot1) van de lieve meisjes, die, sommige dit stijf afwerende, andere daarbij koket lachende, onvermoeid bleven | |
[pagina 122]
| |
doorzingen, terwijl zij de slendang voor den mond hielden. Zoo moest Kariomedjo het toezien, dat zijne uitverkorene ook bij zijde werd getrokken en hare schoonheden meer nauwkeurig werden bewonderd. Hoewel hij zich bedwong en dapper medeklapte op de maat der muziek, verteerde hij inwendig van jaloezie. Reeds waren enkele meisjes door Hollanders medegetroond en in de duisternis verdwenen, toen ook het meisje, waarop de loerah zijne zinnen gezet had, door eenige Hollanders werd omringd, die haar elkander blijkbaar betwistten. Hoe gaarne had Kariomedjo haar niet weggerukt van die brutale vreemden en met zich medegenomen, maar helaas, daar was geen denken aan. Zelfs al behoefde hij het om den wedono niet te laten, dan nog zou het eenig gevolg van zijn pogen zijn, dat hij een geducht pak slaag kreeg. Maar gelukkig kwam er uitkomst. Eenige der oudere gasten, die een merkbaar overwicht op de andere bezoekers hadden, stonden op en verklaarden den wedono, dat zij nog even naar de beide andere pondoks wilden gaan. Voor de overige gasten was dit het sein om eveneens heen te gaan en na den wedono bedankt te hebben, verlieten allen de pondok en baanden zich vroolijk joelende een weg door de menigte. Wel werden haastig nog eenige tandaks medegenomen, maar het meisje, dat door Kariomedjo niet uit het oog verloren werd, verzette zich en wist te ontkomen. Het was reeds laat en de wedono, die, evenals | |
[pagina 123]
| |
de andere Hoofden, den volgenden morgen weder tijdig op de aloon-aloon moest zijn om de rampok te regelen, vond het hoog tijd om te gaan slapen. Hij vertrok met de assistent-wedono's en eenige volgelingen, die de pajongs droegen. De muzikanten onder leiding van den kremoGa naar voetnoot1) belegden den vloer nu met matjes en kussens, want zij en de dansmeisjes zouden daar overnachten. Eenige loerahs, die geen logies in de kotta hadden, zochten zich ook een plekje en daar de lampen bijna allen werden uitgedraaid, vertrokken de anderen. Kariomedjo wist zich van zijne kameraden vrij te maken en daar hij het meisje zijner keuze niet meer zag, wendde hij zich tot den kremo. Eerst wist deze niet, wie hij meende, maar toen Kariomedjo haar beschreven had, zeide de man kortweg: - Die is ontboden door den assistent van Tjandoeredjo. Dat antwoord ontnuchterde onzen armen loerah geheel en ziende, dat allen zich ter ruste legden en ook de laatste lamp uitgedoofd zou worden terwijl het voorhang gesloten werd, verliet hij als een geslagen hond de donkere ruimte, waar een uur geleden nog zooveel vroolijkheid heerschte. Hij liep de duistere aloon-aloon over, waar nog slechts enkele chineesche speelbazen met onvermoeiden hartstocht de argelooze inlanders van hun | |
[pagina 124]
| |
geld beroofden en spoedde zich voort naar de woning van Hadji Oemar. Zacht ging hij het erf op en om het huis heen naar het afzonderlijke gebouwtje, waar Troeno en hij zouden slapen. Door de gedekGa naar voetnoot1) zag hij het schijnsel van een lampje, dat Troeno voor hem had laten branden en stil schoof hij de deur open en achter zich weder onhoorbaar dicht. Hij keek achter het schut, dat de ruimte in de geheele breedte besloeg, met uitzondering van een doorgang aan beide kanten en toen hij bemerkte dat Troeno in het linkerhokje sliep, blies hij het lampje uit en ging door den anderen doorgang achter het schut, waar hij zich op de amben uitstrekte. Voor behoorlijk uitkleeden gunde hij zich geen tijd, hij trok slechts zijn buis uit, deed de hoofddoek af en legde de kris naast zich. Hevig klopte zijn hoofd, maar lang duurde het toch niet of hij was vast in slaap. |
|