| |
| |
| |
Een koffieopziener.
Verschenen, medio Augustus 1901, bij F. van Rossen, Amsterdam.
Overzicht.
1 | De voornaamste oorzaken van het pauperisme onder de Indo-Europeanen zijn:
1e. | De vrije toelating van Chineezen en andere Vreemde Oosterlingen, ook in de binnenlanden, waardoor bijna de geheele handel en winkelnering in handen dezer vreemde indringers is. |
2e. | De omstandigheid, dat het den Indo-Europeaan bijna onmogelijk is als ambachtsman te concurreeren tegen Chineezen en inlanders, waardoor slechts een enkele Indo met de uitoefening van een ambacht genoeg kan verdienen om fatsoenlijk rond te komen. |
3e. | Het ontbreken van gelegenheden tot kosteloos uitgebreid lager onderwijs. Het moeilijke om bij de kinderen den kwaden invloed van een weinig geschikte huiselijke omgeving te bestrijden. De neiging tot volkomen verinlandschen, die Indo-Europeanen, meer dan in Europa geborenen, eigen
|
|
| |
| |
|
| is, vooral wanneer hun levensstandaard beneden zeker peil daalt. |
4e. | Het scheppen van Staatsblad-Europeanen, die geen of zeer weinig Europeesch bloed in de aderen hebben en veelal geheel als inlanders opgroeien. |
Zoodat voor een groot deel de schuld ligt bij het Gouvernement, dat jarenlang geen maatregelen trof om deze misstanden en het lot van den Indo-Europeaan te verbeteren. (blz. 131, 242-244, 278, 294). |
2 | Het ambt van Europeesch bestuursambtenaar is zoo hoogst gewichtig, dat niets verzuimd mag worden om daarvoor alleszins geschikte personen te verkrijgen, terwijl minder goede krachten onverbiddelijk uit het korps dienen te worden verwijderd. (bldz. 162) |
3 | Het huidig systeem van overplaatsen van bestuursambtenaren kan niet genoeg worden afgekeurd. (bldz. 163). |
4 | Het groote belang, dat Nederland erbij heeft om op eenvoudige wijze de overtalrijke inlandsche bevolking te beheerschen, vordert dringend verbetering van de positie - niet uitsluitend finantieel - der inlandsche bestuursambtenaren, opdat het aankweeken onder hen van eene ontevredenheid, die zeer verstrekkende nadeelige gevolgen kan hebben, zooveel mogelijk vermeden worde. De werkkring der inlandsche Hoofden, als zijnde zij geplaatst tusschen bevolking en overheerscher, is uiterst moeilijk en verdient voorzeker meer waardeering, dan over het algemeen hun deel is. (bldz. 160, 161). |
5 | Eene verovering van Java is niet te voorkomen alleen door het aanleggen van kustbatterijen en kostbare verdedigingswerken. Een eerste vereischte is, dat de inlandsche bevolking en hare Hoofden ten volle het
|
| |
| |
| Hollandsch Gouvernement zijn toegedaan. Veel zal moeten veranderen en veel verricht worden, voordat dit doel bereikt zal zijn, maar ondoenlijk is het niet. (bldz. 114, 115, 244, 245). |
6 | Het toelaten van Chineezen als landbouwondernemers werkt ten hoogste demoraliseerend op de bevolking, veroorzaakt onveiligheid en scheeve toestanden en is gevaarlijk voor het gezag. (bldz. 111-114, 160.) |
7 | Noch tegen de verderfelijke handelingen der Vreemde Oosterlingen, noch tegen de onbeschaamde willekeur van roovers en bandieten verleent het Gouvernement den inlander eenige noemenswaardige bescherming, wat tot afschuwelijke misstanden aanleiding geeft en buitendien een groot politiek en economisch gevaar oplevert. (bldz. 114, 115, 131, 132, 279). |
8 | Feitelijk bestaat geen plattelandspolitie, want hetgeen daarvoor moet doorgaan, verdient den naam van politie in geenen deele. (bldz. 108, 109, 239) |
9 | De Europeanen in de binnenlanden zijn machteloos overgeleverd aan dieven en roovers. (bldz. 102-110, 198-202, 235-240, 273, 274). |
10 | Een dessahoofd kan niet tevens politieambtenaar zijn, daarvoor leenen zich op Java de toestanden niet. (bldz. 108, 109). |
11 | Heerendienst is de benaming voor een dwangstelsel, waardoor de inlander op last van Gouvernement en Regeering slechter behandeld wordt, dan menig slaaf door zijn meester. (bldz. 264, 265). |
12 | In vele gevallen kan aanleg van irrigatiewerken van groot nut zijn voor den inlandschen landbouwer, maar
|
| |
| |
| in geen geval mag een irrigatiewerk het doel zijn, dat men zich voor oogen stelt, terwijl de inlander ten koste daarvan wordt geëxploiteerd. (bldz. 262-268). |
13 | Alvorens tot uitvoering van openbare werken van grooten omvang besloten wordt, moet meer aandacht, dan tot dusver geschiedde, gewijd worden aan de werkvolkkwestie, want alleen een kortzichtig Gouvernement zal een nuttige partikuliere nijverheid dooddrukken, door haar de onontbeerlijke werkkrachten te ontnemen. Welk oordeel uit te spreken over het feit, dat voor een Gouvernementswerk koelieronselaars werden uitgezonden om het werkvolk uit de nabijheid der partikuliere koffieondernemingen weg te halen?
Hoe kan een ondernemer arbeiders krijgen, als het Gouvernement tegen hem concurreert; het Gouvernement, dat zoovele middelen ter beschikking heeft bekend onder benamingen, als: zachte dwang, wenken aan Hoofden enz., en dat voor zijn loonstandaard niet gebonden is aan marktprijzen of oogstopbrengst, terwijl zijn ambtenaren somwijlen een vastgestelde begrooting schromelijk overschrijden. (bldz. 261, 262, 266, 267) |
14 | De veestapel op Java gaat sterk achteruit. Het rund en het paardenras worden steeds kleiner en zwakker en zoo snel gaat deze ontaarding, dat indien niet spoedig doeltreffende maatregelen worden ingevoerd, weldra het tijdstip zal aanbreken, waarop het inheemsche rund en het Javaansche paard voor elken eenigszins noemenswaardigen arbeid ongeschikt zullen zijn. (bldz. 245). |
15 | De bepalingen op de koeliewerving, evenals de uitvoering daarvan, zijn onvoldoende om de kwade praktijken der koelieronselaars te beletten en om een einde te maken aan een zeer ergerlijken menschenhandel. (bldz 131, 255, 256). |
| |
| |
16 | Alleen kennis van de dessa, hare bewoners en de toestanden daar heerschend, kan tot een juist oordeel voeren over den Javaan in het algemeen, omdat de groote massa der bevolking landbouwer is en deze dessalieden in karakter en opvattingen een groot kontrast vormen met de min of meer verbasterde inlanders in hoofdplaatsen en havensteden. (o.a. bldz. 154, 155). |
| |
Naschrift.
Nu, anderhalf jaar na het verschijnen van ‘Een Koffieopziener’, is het den schrijver een aangename plicht erop te moeten wijzen, dat de verbetering der hierboven onder sub 1 en 11 genoemde misstanden sedert door de Regeering is ter hand genomen, terwijl zij aan die, onder sub 3, 5, 14 en 15 vermeld, hare aandacht wijdt of binnenkort zal gaan wijden.
|
|