Beschaving. Deel 1
(1903)– Boeka– Auteursrecht onbekend
[pagina 170]
| |
Zevende hoofdstuk.Diepokarso had brandhout gekapt in de koffietuinen en toen hij tegen het middaguur eene voldoende hoeveelheid bij elkander had, nam hij de vracht op en sloeg den weg naar huis in. Nog was hij het bosch niet uit als Setrokromo hem achterop kwam met een bundel bamboe. Diepokarso wachtte hem even op en gezamenlijk vervolgden ze hun weg tot aan den boschrand waar ze halt hielden om, voordat ze op den zonnigen weg kwamen, eerst in de koele schaduw nog wat te rusten; beider last was zwaar. - Wat wil je doen met die bamboe? - Daar wil ik de pagger mede voorzien. Er is veel slecht volk tegenwoordig. - Dat komt door die fabriek. - Ja, die geeft wanorde. Men zegt, dat zij dit jaar reeds wil planten. | |
[pagina 171]
| |
- Planten! Waar dan? - Op de sawahs natuurlijk, Pàh.Ga naar voetnoot1) - Maar de fabriek heeft toch geen sawahs? - U heeft gelijk, maar naar ik hoor wil ze die huren. - Wie zal willen verhuren? - Men zegt, dat de Hollander van de fabriek al de communale gronden wil huren. - Of dat toegestaan zou worden? - Ik weet het niet. - Hoeveel bezit jij van de communale gronden? - Twee bouw slechts. - Wil je die soms verhuren? - Ik weet niet. De loerah zegt, dat hij al de gronden verhuren wil. - Kijk! Behooren ze dan aan den loerah? Ik dacht dat jij twee bouw had. - Zeker Pàh, maar als de loerah wil verhuren en de andere bezitters verzetten zich niet, wat moet ik dan doen? Op deze vraag wist Diepokarso niet zoo dadelijk een antwoord te geven en mijmerend tuurde hij naar de open vlakte voor hen, waar de gloeiend heete lucht stond te trillen. Hij moest erkennen dat, indien de loerah de gemeenschappelijke gronden wilde verhuren en door beloften of bedreigingen de meeste deelhebbenden daartoe wist te bewegen, | |
[pagina 172]
| |
alsdan de overigen verstandig zouden doen, zich bij de zaak neder te leggen en geen oppositie te voeren, die hun slechts schade en verdriet kon bezorgen. Dat de loerah vóór verhuren was, verwonderde hem niet, indien de geruchten waarheid bevatten. - Dat de loerah zoo voor verhuren is! sprak hij, zijn jongen metgezel vragend aanziende. - Ik weet het niet, maar volgens zeggen, krijgt hij vijf gulden van den Hollander voor iederen bouw, die van de dessagronden verhuurd wordt. Dat is wel voordeelig? - Ja zeker is dat voordeelig, overal elders geven de suikerfabrieken aan de loerahs maar een rijksdaalder per bouw. - Ja, ik denk dat het zoo is, omdat de fabriek nog nieuw is. - Ja, dat kan wel. Of ze voor de huur ook zooveel meer zouden geven dan elders? - Wil u ook verhuren? Die vraag was Diepokarso wat al te kras. Hoe kon men nu van hem denken, dat hij zoo kortzichtig zou zijn om zijn sawah te verhuren? - Ik zou verhuren? sprak hij minachtend. ‘Zeker opdat het de fabriek goed zal gaan, hè? Als ik mijn sawah verhuur, wat moet ik dan uitvoeren? Leegloopen soms? En als het geld verbruikt is, wat dan? Denk je soms dat ik koelie wil worden? | |
[pagina 173]
| |
Setrokromo zag dat hij zijn ouderen dessagenoot boos gemaakt had en om hem in betere stemming te brengen, sprak hij deemoedig: - Ja Pàh, u heeft gelijk, maar volgens zeggen geeft de Hollander vijftig gulden per bouw. Is dat niet veel? - Zeker is dat veel, maar ik ken die streken wel. Ze betalen nu veel, opdat de menschen verhuren zullen, maar als ze later weder huren, betalen ze maar een bagatel. Hoe gaat het bij andere fabrieken, daar betalen ze ook eerst meer, maar later dikwijls nog geen twintig gulden. - Als ze dat hier ook gaan doen, dan verhuurt niemand meer. - Och wat! Als het geld van het eerste huurkontrakt na korten tijd verbruikt is, dan hebben allen geldgebrek en wanneer dan een mandoer komt die geld aanbiedt, wie zal dat dan weigeren en niet opnieuw verhuren, zelfs al wordt maar twintig gulden of nog minder per bouw gegeven? - Ja u heeft gelijk, erkende Setrokromo. ‘Maar wat is het geval, de landrente is nu zoo hoog geworden, dat de menschen bang zijn, die niet te kunnen betalen, als ze niet verhuren en daarbij heeft ieder op het oogenblik geldgebrek en als ze verhuren, krijgen ze dadelijk veel geld. - Dat is waar, ze krijgen nu geld, maar hoelang moeten ze met dat geld toe? | |
[pagina 174]
| |
- Volgens zeggen, gebruikt de fabriek den grond achttien maanden. - Is dat soms niet lang? Neem aan, dat jij je twee bouws sawah verhuurt, dan krijg je honderd gulden; is dat genoeg? - Honderd gulden over achttien maanden, dat is vijf en een halve gulden in de maand. Zeker het is niet veel, maar voldoende. - Wat vijf en een halve gulden! Als die achttien maanden om zijn, heb je dan soms weder geld? Na achttien maanden krijg je pas je grond terug, dus eerst vier maanden later kun je oogsten. Achttien en vier, dat is twee en twintig maanden moet het geld reiken, en moet je soms geen belasting betalen? Hoeveel is je belasting. - Tegenwoordig alles bij elkander vijftien gulden. - Wel, dan moet je die honderd gulden verminderen met dertig gulden, want je moet in dien tijd tweemaal belasting betalen. - Ja dat is juist. Dus zeventig gulden over twee en twintig maanden, dat is ruim drie gulden per maand. - Is dat soms voldoende? Denk er om, je hebt geen rijst, alles moet je op de passar koopen. Laat eens zien, nu is de rijst zes gulden de picol, dus thans zou drie gulden niet eens genoeg zijn voor jou, je vrouw en kinderen om droge rijst van te eten. | |
[pagina 175]
| |
- Ja, dat is zoo. - En bedenk daarbij, dat de fabriek nu vijftig gulden de bouw betaalt, maar den volgenden keer stellig niet meer dan dertig; hoe moet het dan? Nog geen anderhalve gulden per maand, hoe weinig is dat niet? Setrokromo moest erkennen, dat Diepokarso gelijk had, maar hij kon er niets aan doen, als de loerah wilde, dat de communale gronden verhuurd werden om daardoor zijn hooge percenten te krijgen. Wie zou zich durven verzetten tegen het dorpshoofd, vooral als velen zonder aan de gevolgen te denken zich voor verhuren verklaarden in het verlokkend vooruitzicht om op eenmaal zooveel geld in handen te krijgen. Als hij zich bleef verzetten, zou hij hevige onaangenaamheid met den loerah krijgen en ten slotte toch moeten toegeven, want die sawah, welke hij beplantte was zijn eigendom niet, doch hem tijdelijk toebedeeld uit het gemeenschappelijk bezit. Hier heeft men een der vele nadeelen van de communale (gemeenschappelijke) gronden, de landbouwer is geen rechthebbende op den grond, maar heeft die in bruikleen van de dessa. Somtijds zijn de aandeelen vast, d.i. de bebouwer behoudt datzelfde stuk, zoolang hij deelgerechtigde blijft, doch veelal erven zijne nabestaanden niet. Het groote nadeel hiervan is, dat de tijdelijke bezitter zeer weinig lust gevoelt, den grond te | |
[pagina 176]
| |
verbeteren, terwijl het drijven van roofbouw wordt aangemoedigd. In nog grootere mate is dit het geval, wanneer de aandeelen niet vast zijn, want dan kan de dessaman, die door hard werken en goede cultuur den grond van zijn sawah belangrijk heeft verbeterd, verzekerd zijn, dat bij de eerstvolgende nieuwe indeeling, de loerah of een van diens beschermelingen zijn veld neemt en hem een der minder goede akkers wordt toebedeeld. Ieder zal begrijpen, dat onder deze omstandigheden, aan verbetering van den grond enz. niets gedaan wordt, overal waar dergelijke communale gronden met verwisselbare aandeelen gevonden worden en dat ook, waar zoogenaamde vaste aandeelen bestaan, de toestand niet veel beter is. Communaal bezit houdt dus verbetering van grond en cultuurwijze bepaald tegen, bevordert roofbouw en onverschilligheid en is daardoor indirekt van hoogstnadeeligen invloed op de produktie d.i. op de welvaart. Een ander bezwaar is het steeds kleiner worden van de aandeelen bij het stijgen van het aantal deelgerechtigden en dringend noodig is het hiertegen op te treden door vaststelling van een minimum van 1½ of 1 bouw. Erfelijk individueel bezit, waar de bezitter tevens rechthebbende is op den grond en al de voordeelen plukt van de verbeteringen, door hem aangebracht, verdient verre de voorkeur en te | |
[pagina 177]
| |
wenschen ware het, dat het Gouvernement krachtig medehielp om de verandering der communale gronden in erfelijk individueele, zooals vooral in den Oosthoek reeds plaats vindt, algemeen te bevorderen. Groot-landbezit zal daardoor kunnen ontstaan, maar ook thans staan een deelgerechtigde in de communale gronden verschillende wegen open om een ander feitelijk in zijne rechten te doen treden, zoodat de toestand ten dien opzichte niet zooveel zal veranderen, terwijl bovendien door doelmatige bepalingen, voornamelijk door eene sterk progressieve grondbelasting, een te veel verzameld raken van het grondbezit in enkele handen afdoend kan worden tegengegaan. Zijn de deelgerechtigden der dessa, inplaats van rechthebbenden op een gedeelte van het communaal bezit, allen, voor de grootte van hun aandeel, erfelijk individueele bezitters geworden, dan kunnen zij hun grond verbeteren met de wetenschap er zelf de vruchten van te zullen plukken. Dan zijn zij ook niet meer hopeloos overgeleverd aan willekeur, zooals met communale gronden het geval is, wanneer de loerah en zijne trawanten die in handen willen spelen aan een grondhuurderindustrieel, om de extra uitkeering te verdienen, welke deze hun met politiek overleg daarvoor toekent. Daarom dient, met behoud slechts van communaal bezit voor weidegronden en andere woeste gronden, het gemeenschappelijk grondbezit | |
[pagina 178]
| |
zoo spoedig mogelijk door erfelijk individueel bezit vervangen te worden.
- Kom! het wordt laat, sprak Diepokarso. Ze stonden op, namen hunne vracht op schouder en met den regelmatigen tred, aan pikelende lieden eigen, liepen ze zwijgend achter elkander voort naar hunne woningen in de dessa. Na het middagmaal vertelde Diepokarso zijne vrouw, wat Setrokromo hem medegedeeld had omtrent het verhuren van de gemeenschappelijke gronden, waarop Bohdarman hem verhaalde, dat zij dien ochtend vernomen had, dat de kebajan voor zijn aandeel toegestemd had in de verhuring dier gronden, gedeeltelijk op aandringen van den loerah, gedeeltelijk wijl hij nog immer het bedrag voor de verkochte sawah niet bekomen had en op het oogenblik in geldverlegenheid verkeerde, evenals zoovele anderen op dit tijdstip gedurende het rijpen van den oogst. - Maar is het niet erg, dat hij het geld van die verkochte sawah niet krijgt? vroeg zij. ‘Jij hebt ook nog niets ontvangen. - Ik denk, dat de loerah daar achter zit. Als de oogst binnen is, zal ik hem nog eens vragen. - Heeft Pahbedor zijn geld al? - Neen ook niet. Alle drie hebben we nog niets en volgens zeggen is voor die twee bouw communalen grond ook nog niets betaald. Ik zal | |
[pagina 179]
| |
samen met Pahbedor eens aan den loerah vragen. Dien middag kreeg Diepokarso bezoek van den hoofdmandoer der fabriek, die een praatje maakte en eindelijk met veel takt op het verhuren komend, de vraag stelde of Diepokarso zijn sawah zou willen verhuren. Doch veel succes had hij daarbij niet, want Diepokarso weigerde beslist en bleef daarin volharden hoe mooi de mandoer ook wist te praten, zoodat deze ten laatste onverrichterzake moest vertrekken. Lang niet allen echter konden weerstand bieden aan de verleiding. Het in handen krijgen van een groote som gelds was hun te verlokkelijk, en binnen korten tijd had de fabriek niet alleen de vijftig bouw communale gronden maar ook een aantal individueele sawahs ingehuurd, waardoor reeds over een vrij voldoend oppervlak voor rietaanplant beschikt kon worden, daar ook in de naburige dessa's heel wat grond gehuurd was. Nu werd Diepokarso nogmaals om zijn akker lastig gevallen, want aan twee zijden begrensd door velden welke verhuurd waren, belette zijn stuk de vorming van een aaneengesloten complex, hetgeen zeer hinderlijk was voor eene geregelde bewerking der rietvelden. Daarom, toen zijn mandoer weder niet slaagde, nam de Hollandsche opzichter het dorpshoofd in den arm en beloofde hem een flinke extra belooning, indien het hem gelukte den koppigen dessaman tot verhuren te | |
[pagina 180]
| |
bewegen. Een loerah kon, meende hij, alles gedaan krijgen van zijne lieden, daartoe stonden hem genoeg bedekte middelen ter beschikking. Dat hier veel waars in lag was bewezen door den afstand aan den ondernemer van de sawahgronden, waarop de fabriek en woonhuizen gebouwd zouden worden en waarschijnlijk zou ook ditmaal Diepokarso evenmin zijn tegenstand geholpen hebben, indien niet eene bijzondere omstandigheid hem behulpzaam geweest ware. De loerah namelijk was, zooals bekend, zeer jaloersch van zijne jonge vrouw en nu had zij hem eenige dagen te voren verteld, dat de huisjongen van den opzichter eens gedurende zijne afwezigheid gepoogd had, haar naar de woning van zijn meester mee te tronen. Op deze mededeeling had de loerah zich zoo opgewonden, dat hij in blinde woede de kris getrokken had en den weg had willen oprennen om wraak te nemen op den huisjongen en diens Hollandschen meester. Gelukkig had zijne vrouw tijdig de deur kunnen dichtwerpen en zich toen daarvoor gesteld, waarop, dank zij den grooten invloed, die zij op haren man uitoefende, het haar gelukt was hem te doen bedaren. Doch al was het niet tot moord en doodslag gekomen en had zelfs niemand iets van de hartstochtelijke uitbarsting van het dorpshoofd bemerkt, nimmer zou de loerah vergeten, wat de Hollander hem had aangedaan en vast had hij | |
[pagina 181]
| |
zich voorgenomen deze zooveel mogelijk nadeel te berokkenen. Stilzwijgend had hij dan ook den opzichter aangehoord, toen deze hem over Diepokarso sprak, en terwijl hij zich bereid verklaarde, den weerspannigen man tot verhuren te dwingen, nam hij zich vast voor het tegendeel te doen. Zoo werd Diepokarso zijne weigering gemakkelijk gemaakt en de fabriek kreeg zijn sawah niet. Ook vele anderen, die reeds hunne sawahs voor verhuring hadden toegezegd, trokken zich op het laatste oogenblik terug tot verbazing en ergernis van den opzichter, die daardoor bij lange niet, het maximum sawahoppervlak verkreeg door het Gouvernement toegestaan. Hij vermoedde dat hier iets achter zat en liet daarom de zaak onderzoeken door zijn huisjongen, die hem weldra berichtte, dat de loerah hem dit koopje geleverd had. Woedend over zooveel onbeschaamdheid en bevreesd, dat zijn chef hem het middelmatige resultaat der inhuring zou wijten, beklaagde de opzichter zich bij zijn superieur, over de tegenwerking, welke hij van den loerah van Kattes ondervond, daarbij wijzelijk de reden verzwijgend, die dit dorpshoofd daarvoor kon hebben. De administrateur, die voorloopig te Soember Riengien een onderkomen gezocht had, in afwachting dat een beter verblijf nabij de fabriek voor hem gereed zou komen, kreeg door dit rapport | |
[pagina 182]
| |
van zijn geëmployeerde den indruk met een lastig kapala te doen te hebben en nam zich daarom vast voor, dit dorpshoofd duchtig te laten gevoelen, dat een suikerfabriek medewerking verlangde van de inlandsche Hoofden in de ruimste beteekenis en dan niet karig was met belooningen, doch bij niet verkrijgen van de gewenschte hulp ook de middelen bezat, om zulke weerspanningen klein te krijgen. Intusschen brak de oogsttijd aan en de drukke heerendiensten waren voorloopig geëindigd. De geheele bevolking was aan het binnenhalen van den oogst, mannen, vrouwen, kinderen, alles hielp mede en hoe zwaar ook werd gewerkt, toch was ieder opgewekt en alom heerschte vreugde in de dessa's door het blijde vooruitzicht, dat men in de eerstkomende maanden zich geene zorgen zou behoeven te maken over het verkrijgen van het noodzakelijkste voedsel. De kwade tijd wasvoorbij, het leed geleden en vergeten. Toen de werkzaamheden waren afgeloopen, vonden de lang uitgestelde feestelijkheden plaats, huwelijken werden voltrokken, besnijdenissen gevierd en avond aan avond weerklonk het liefelijk geluid van de gamelang ver in het rond in de nachtelijke stilte. Vooral in Kattes werd bijna onafgebroken feestgevierd, een zeker teeken van welvaart en hier een duidelijk bewijs, hoeveel voordeel de suikerindustrie aanbrengt, want het waren hoofdzakelijk | |
[pagina 183]
| |
de penningen door de inwoners voor het verhuren hunner sawahs van de nieuwe fabriek ontvangen, welke hen in staat stelden deze uitgaven te bekostigen. Op werkelijk overtuigende wijze bleek weder, hoeveel geld een suikerfabriek onder de bevolking brengt en heel Kattes leefde in een dagenlange roes van plezier en genot. Eene uitzondering maakten daarop Diepokarso en diegenen, die hunne sawahs niet verhuurd hadden en daardoor niet deelden in den geldstroom, die de fabriek over de bevolking uitstortte. Zij konden slechts door verkoop van de geoogste padi het benoodigde geld verkrijgen en daarom, al onttrokken zij zich niet geheel aan de algemeene feestvreugde, zoo legden zij het toch kalmer aan, dobbelden niet en vermeden groote uitgaven. Want wel waren hun loemboengsGa naar voetnoot1) gevuld, maar de prijzen waren thans zeer laag, gedrukt door de Chineesche opkoopers, zoodat niet meer dan twee gulden besomd kon worden voor de picol rijst, die voor paar weken nog het vijfvoud daarvan gold. Diepokarso was niet bijzonder opgewekt gestemd, met kommer ging hij de toekomst tegemoet. Door de schade, die het gewas geleden had, toen hij door het oproepen in heerendienst belet was de noodige zorg aan zijn sawah te besteden, had | |
[pagina 184]
| |
hij veel minder geoogst dan in andere jaren en bovendien had hij nog een belangrijk gedeelte van zijn oogst moeten afstaan aan Pahbedor als vergoeding voor de indertijd van deze geleende padi. Ook had hij nog ongeveer vijf picol te gelde moeten maken, ten einde eenige noodzakelijke uitgaven en zijne bijdragen aan de feestelijkheden van een paar verwanten te bestrijden, zoodat hij nog slechts achttien picol padi behield. Bemoedigend waren zijne vooruitzichten onder deze omstandigheden dus zeker niet. Hij overdacht dit, terwijl hij mijmerend in het smeulend keukenvuur zat te staren. Het was avond, de kinderen sliepen reeds en Bohdarman lag lui op de kleine rustbank uitgestrekt, naast manden en schaaltjes met restanten van den maaltijd, want veel plaats was er in het keukentje niet en met de beschikbare ruimte moest gewoekerd worden. - Wat heb je toch, vroeg zij eindelijk. ‘Gaan we vanavond niet slapen? - Ik heb niets dan zorgen tegenwoordig, zuchtte haar man tot eenig antwoord. - Waarom heb je niet verhuurd zooals de anderen, die maken nu pret. - Wat voor pret! Wacht eens tot het een maand verder is. Nu hebben ze pret, maar dan soesah. En na even gezwegen te hebben, vervolgend: ‘Ik heb heden den loerah ontmoet. Hij vroeg mij naar de belasting. | |
[pagina 185]
| |
- Moet die dan nu betaald worden? - Volgens zijn zeggen zijn daarvoor bevelen. - Hoe kan dat? Thans is de padi niets waard, als ze nu verkocht wordt, brengt ze bijna niets op. - Ja juist, maar de controleur beweert, dat nu na den oogst de menschen gemakkelijk kunnen betalen, maar dat ze later geen geld hebben. - Wat gek! - Ja, voor de menschen die verhuurd hebben, is het zoo erg niet, die hebben nu geld, maar de anderen, wat moeten die doen? - Maar je krijgt nog geld voor den verkoop van die paar roe sawah. - Wanneer? - Ik dacht na den oogst, dus nu. - Wat na den oogst! Ja, zoo heeft de loerah gezegd, maar nu heet het weder, dat het geld aan den controleur betaald is. Hij zegt, dat gaat altijd zoo. - Zou de controleur het houden? - Och wat! De loerah praat maar wat, ik denk, dat hij zelf of de assistent-wedono het geld heeft. - Dan is het lastig, erkende Bohdarman. - Als het weg is, is het ook goed, bromde Diepokarso met zekere hooghartige onverschilligheid, den Javaan zoo eigen. - Maar als dat het geval is, hoe moet de belasting dan betaald? Ik hoor, dat die veel hooger is dan verleden jaar. | |
[pagina 186]
| |
- Stellig is die hooger, dertien gulden is die nu. De padi moet maar verkocht. - Maar de padi is bijna niets waard op het oogenblik. Ze nu te verkoopen strekt alleen tot voordeel van den opkooper, wij krijgen slechts vijftien gulden voor de tien picol. - Nu, dat is juist genoeg voor alle belastingen. - Maar dan blijft maar acht picol over en daarvan hebben we nog zaad noodig, wat moeten we dan eten? - Vraag dat aan het Gouvernement. Misschien aarde. Bohdarman antwoordde niet op dezen bitteren uitval van haar man, zwijgend sloot zij de woning en beiden begaven zich ter ruste. Den volgenden morgen ging Diepokarso, om wat afwisseling te hebben, naar de passar en vandaar huiswaarts keerende liep hij den kebajan achterop. Gezamenlijk vervolgden ze hun weg en na eenige losse opmerkingen over en weer, vroeg Diepokarso zijn metgezel, wat deze dacht van dat geld, hetwelk zij nog steeds moesten ontvangen voor hun verkochten sawahgrond, waarop nu de fabriek werd gebouwd. De kebajan stemde toe, dat zij erg lang moesten wachten, doch voorloopig had hij geld genoeg, daar hij vijftig gulden had gekregen als zijn aandeel in de huursom van de gemeenschappelijke gronden. ‘Ik doe ook niet mede aan al dat | |
[pagina 187]
| |
feestvieren, zoo vervolgde hij. ‘Ik bewaar het geld. - Daar hoeft u gelijk aan. Nu vieren ze allen feest en straks hebben ze geen geld meer en geen sawah. - Ja juist. Ik hoor dat Setrokromo reeds al zijn geld heeft opgemaakt, zijn sawahs zijn verhuurd, wat moet hij nu aanvangen? - Kijk daar is Pahbedor, sprak Diepokarso, toen zij een kleine gerdoe naderden, die op een kruispunt over den weg gebouwd was en alle nachten door daartoe opgeroepen dessalieden bewaakt werd ter beveiliging van de wegen. Pahbedor was met zijne vrouw ook naar de passar geweest en nu zaten beiden wat te rusten op de brits in de gerdoe. Men bleef even staan praten en toen vervolgde het viertal gezamenlijk den terugweg. Diepokarso vroeg den ouden man, of hij iets wist van het geld, dat ze nog hebben moesten, maar Pahbedor was al even wijs en klaagde bitter over dat uitblijven der betaling. Degenen, die hunne gronden verhuurd hadden, hadden ten minste daarvoor een goede som geld ontvangen, doch hij had geen geld en geen sawah. Gelukkig was zijn oogst zeer ruim geweest, zijn sawah behoorde tot de besten, maar voortaan zou hij die niet meer kunnen beplanten en wat aan te vangen, als ook de koopsom niet werd uitbetaald? Wat hadden ze een zorgen en dat alles door die fabriek. |
|