Goude munt-goddin(1628)–Johannes Bodecher Benningh– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina II] [p. II] Klinck-dicht. Nae dat de rijckdom op het hooghste wierd gepreesen, Soo dat het eere scheen als yemand veel besat, En schand als yemand niet in sijne kisten had, Is in de plaets van deughd veel schelmerij gereesen. Een yeder pooghde rijck en wel-begoed te wesen: 't Kon dicwils niet geschien, men sagh somtijts geen raed. Ten zy men dieverij, of ander leelijck quaed Wouw neemen by-der hand; men plaght wel eer te vreesen Voor alderley bedrogh en door-gekroopen list, Nu noemtmen hem de best, die meest te vinden wist Waer mee men looselijck verschalleckt land en steden. Indien dat yeder dacht, 't gheen yeder dencken moet, Hoe niemand ymmermeer leeft van den overvloed; Een yeder zouw sijn hert met deughden weer bekleden, Vorige Volgende