later, verder op, de volle, blinkende zee, die ontelbare schepen droeg, eene vlucht van reuzenzwanen, dommelend in den zonneschijn of met uitgespreide vleugels aanzwierend met het tij op de kust.
Potz-blitz, daar was mijne aandacht afgeleid en gevangen! - Boven een der statig naderende schepen wapperde de vrije Bremervlag: “Antwoord uit Hoogheim”, en ik overreedde Lord Sackton om bij te praaien....
Brieven uit de maan wellicht, maar geene voor mij uit Hoogheim.
Sackton had onderwijl laten opdisschen en hij hield mij aan boord, lang nadat wij weer aan wal waren teruggekeerd, totdat eene opkomende onweersbui mij den weg naar huis deed kiezen. Water onder en boven,... dat was te veel voor een landrot.
Op een draf liep ik naar mijne kamers en nog even het politiebureau voorbij om te hooren hoe het mijn speurhonden was gegaan. Opperbest - voor het nagejaagde wild altijd. Niets gevangen.
Ik loop mijne trap op en meende dubbel te zien; daar stond of liever zat, op de bank in de gang, half in elkaar gedoken, een Westphaalsche boer, in het wijde, wanstaltige tenu, dat de landlieden er bij ons op nahouden, en sloeg de vakerige oogen op, tot ze klaar wakker werden en mij wakker maakten van den weeromstuit.
Mijn brein leek plotseling gezuiverd van al de dampen van Sackton's zwaren romanée.
“Wat wil je?” vroeg ik.
“U spreken, - maar binnen,” antwoordde de onbekende in zuiver Duitsch en wees op mijne kamerdeur.
“Gehoorzame dienaar,” zei ik en ging voor.
Mijn Joris had licht opgestoken; ik hanteerde voorzichtig den snuiter, zette mij en nam mijn bezoeker van het hoofd tot de voeten op: zoowat tusschen de zeventien en achttien jaar, gebruind, haast bruin van huid, zindelijk in de kleeren, een tamelijk onbeduidend exemplaar van het genus landlieden uit onze buurt
“Ik kom uit Hoogheim, - van den Generaal, - om mijn diensten aan te bieden bij de opsporing van Wilbrant,” zei het jonge mensch ongevraagd.
“Ei, zoo.” - De knaap blikte noch bloosde bij mijn spottenden toon. “Weet je wie ik ben?”
“De Jonker von Hompesch - en Koen Valck zal hem wel niet onbekend zijn.”
“Koen Valck!” - De jongen had een bekend gezicht; dat was mij al aanstonds opgevallen. Koen Valck, juist zoo; - zeker de zoon van den een of anderen boerenkinkel van Oom's landgoed!