12 Mei.
Freule Georgiana kwam weer.
De dag was lang geweest; het was heerlijk haar te zien. Anna Balder was heel goedig, maar zij overstelpte mij met vragen en holde twintigmaal de trap naar mijn warm zolderkamertje op, gewoonlijk met de eene of andere lekkernij, die mij afschuwelijk smaakte. ‘Klots, klots,’ gingen haar zware schreden op mijn arm bonzend hoofd. Freule Georgiana kwam als een zonnestraal binnen.
Zij sprak weinig en ik lag haar maar aan te kijken. Toen zij op Sturmfels logeerde, was ik - had ik - haar niet zoo kunnen bewonderen als nu. Ikzelf bestond niet meer; wat van mij was overgebleven, was éen groot, hartstochtelijk verlangen om Wolfram bevrijd en erkend te zien.
‘Antwoord uit Londen?’
‘Oom zou u daar meer van kunnen vertellen.’
‘Meer!’
Ik zat op in bed en streek mij de verwarde haren uit de oogen.
Zij had het rijtuig laten wachten...
Ik liet mij aankleeden, in een grooten mantel hullen. Tusschen Freule Georgiana en Anna strompelde ik de trap af en het rijtuig in; ik ving nog even een blik van verstandhouding op tusschen mijne beide helpsters, een blik, dien ik op dat oogenblik niet begreep.
‘Ik zou meer hooren!’ - Ik juichte toen de paarden aantrokken.
Zoo kwam ik op Hoogheim, waar alles voor mijne komst was bereid: een luchtige, ruime benedenkamer, een bed even heerlijk als dat te Sturmfels, en - stilte en kalmte. Den Generaal had ik gesproken: Wilbrant was nog altijd te Londen, maar hield zich schuil; zijn geld was op; hij had schulden gemaakt en wilde naar Amerika. Het kwam er op aan hem dat te beletten. De geheime agent der politie hield een nauwlettend oog op de schepen die zeilree lagen.