Sturmfels
(1889)–Marie Agathe Boddaert– Auteursrecht onbekend
[pagina 277]
| |
Generaal had onmiddellijk na mijn vertrek aan den Duitschen gezant te Londen geschreven en zijne medewerking verzocht. Goddank, dàt was de juiste weg! Zóo was de zaak nog nooit aangepakt. Ik luisterde als naar hemelsche muziek. Freule Georgiana had naast mijn bed plaats genomen en geen oog van mij af gehad. Sinds den schrik bij de brug was ik moe en koortsig geweest. Anna en haar man hadden den dokter laten roepen, hoezeer ik mij daar ook tegen had verzet, en deze had mij bevolen voor een paar dagen te bed te blijven. ‘Weten uwe ouders dat gij ziek zijt?’ ‘Ziek?’ - Ik was niet ziek; alleen de neerslag na de overspanning! Ik zou ziek worden als ik naar huis ging, of als Vader en Moeder wisten dat ik ziek was en zij hier kwamen. Moeder had op Sturmfels ook een zieke te verzorgen. Ik had Anna gevraagd om niet over mij te schrijven. Ik wilde vrij zijn, vrij om te doen wat ik verlangde! En ik had ook goed nieuws: een langen uitvoerigen brief van Vader. Als Freule Georgiana tijd had.... Zij had tijd en had mijn gloeiende hand al in hare zachte, koele handen genomen. De Sturmfelser lucht scheen Bodo werkelijk goed te doen. Na de zwakte en totale uitputting der eerste dagen, was er eene gunstige wending gevolgd. Bij nader inzien was het toch wellicht meer Moeder's zorg dan de Sturmfelser lucht, die deze had te weeg gebracht. Moeder had hem gekoesterd als ware hij haar kind, en Bodo had zich tot haar gekeerd, gewonnen door haar zachtheid, ontdooid, herboren door haar liefde. ‘Blijf nog,’ had hij gesmeekt, toen zij haar ontslag als oppasseres had willen nemen; ‘als ik u zie, vergeet ik, dat - ik alleen sta.’ Moeder had toegegeven en was blijven komen, had hem vergezeld bij zijn eersten tocht naar buiten, naar een koel rustig plekje in den tuin. Na lezing van mijn brief had zij zich geluk gewenscht te hebben toegegeven. Niet alleen het lichaam, ook de ziel wilde zij verplegen; de gretigheid, waarmede Bodo zich tot den zonneschijn in haar gemoed keerde, versterkte haar in het denkbeeld, dat zij hem helpen zou. En - zij had nog andere plannen! ‘Moeder Lina,’ hij noemde haar weer zooals hij vroeger als kleine jongen placht te doen, ‘Moeder Lina,’ had hij een paar dagen later gezegd: ‘allen hier in huis hebben mij hard beoordeeld, - veroordeeld, niet waar? Alleen gij hebt mijne zaak van twee kanten willen beschouwen, alleen gij zijt op de gedachte gekomen, dat ik - naast | |
[pagina 278]
| |
Wolfram - te beklagen was, ik, wien in éene week tijds Moeder, en vertrouwen op de menschheid, en vrienden, alles, alles werd ontrukt en wien stoot op stoot werd toegebracht - door hen, die mij het hoogst en het dierbaarst waren! Ik heb - schuld; ik had mij in den beginne niet zoo spoedig van Wolfram moeten afwenden, maar hem uitdrukkelijker wijzen op het gevaarlijke en laakbare van zijne overgave aan Merlé. Ik heb het eens gedaan, na zijn eersten brief, maar - Wolfram werd door Merlé beheerscht, Wolfram zag noch hoorde dan door dien avonturier, die hetzelfde spel reeds tegen mijne moeder was begonnen. En Wolfram's zaak was eene scheeve zaak! Wilbrant's vlucht had dat al dadelijk bewezen....’ ‘En geen oogenblik is het bij u opgekomen, dat Wolfram recht kon hebben en te goeder trouw handelde? Ook dat men zijne kans om te slagen zeer heeft belemmerd, door noch het einde van de nasporingen omtrent Merlé, noch Wilbrant's inhechtenisneming af te wachten?’ ‘Er is gewacht, er is onderzocht! - De Stadhouder heeft eerst drie maanden na Merlé's verdwijnen, nadat alle pogingen om hem terug te vinden ijdel waren, en nadat het hem duidelijk was geworden, dat er met hem was gespeeld, bevel gegeven tot inhechtenisneming van Wolfram.’ ‘En niets heeft in uw hart voor Wolfram gesproken: noch uwe vroegere genegenheid, noch de herinnering aan zijn open, loyaal karakter!’ ‘Wolfram was niet langer Wolfram; hij was de dupe van Merlé.’ ‘Ook Margreet's briefje is zonder uitwerking gebleven.’ ‘Uwe dochter was niet langer onbevooroordeeld.’ Bodo had langen tijd zwijgend den tuin ingetuurd. Later was hij nog eens over Wilbrant's vlucht begonnen. ‘Ik weet, dat Merlé's advocaat moeite noch geld heeft gespaard om Wilbrant hierheen te lokken, of te laten vatten en met geweld te vervoeren. De schurk zou zich wel voor eene belooning hebben laten vinden, als hij tevens kans had gezien weder te ontkomen.’ ‘Gij weet dus niet, dat die pogingen mislukten of moesten afgebroken worden door gemis aan geld na Merlé's vertrek? - Wolfram's vrienden konden zoo weinig voor hem doen! - Ware Wilbrant maar gevat en tot bekentenis gedwongen! - Zoo lang het verschil omtrent het al of niet in leven blijven van den kleinen Siegfried niet volkomen is opgehelderd, is voor alle weldenkenden de zaak niet uitgemaakt, maar met geweld gesmoord.’ ‘En Wolfram voor u en - allen hier in huis rechthebbende?’ | |
[pagina 279]
| |
Bodo was opgestaan en alleen naar huis gekeerd. Twee dagen daarna had hij Vader laten roepen en hem een wissel van twee duizend daalders ter hand gesteld. ‘Laat Wilbrant opsporen. - Is daar meer toe noodig, zoo ben ik ook daartoe bereid.’ Dàt was het goede nieuws in Vader's brief! ‘En uw Vader heeft den wissel aan Oom opgezonden.’ Ik drukte hare handen tegen mijn gelaat. ‘Gij ook, gij kunt geen onrecht dulden, niet waar?’ |
|