2 Mei.
‘Moeder heeft haar intrek in het Heerenhuis genomen,’ schrijft Vader. Zij deelt de verpleging met Martijn en Johan. De dokter, die hem te Berlijn heeft behandeld, zal overkomen. Kolff weet geen raad en de dokter uit Bermen evenmin.
Zóo erg? - Heb ik den doodzwakke zóo gewond?
Bodo is rustig. - Eene rust zooals ik heb gekend na lezing van dat boek?
Hij moet liggen, mag weinig of niets praten.
In den beginne sloot hij de oogen of wendde het hoofd af, als hij Moeder zag, ofschoon zijn handdruk haar bewees, dat hij haar dankbaar was; nu is hij blij en tevreden als zij komt en wenscht hij dat zij blijft.
Het blauwe salon is tot ziekenkamer ingericht. Als hij zooveel beter is dat hij mag uitgaan, behoeft hij geene trappen te klimmen.
Er wordt dan toch op beterschap gehoopt!
Alles, wat hem ontroeren kan, moet vermeden worden.
Anna kwam mij halen. Achter in den tuin wilde zij een priëel laten timmeren. Ik moest zien of zij daar geen mooi plekje heeft uitgekozen, bij de groote kastanjeboomen, waar men een heel eind van den weg kan overzien. Die weg is het glanspunt van Helmdal, de zichtbare schakel, die het kleine, onbeduidende dorpje aan de wereld verbindt; zonder dien weg zouden de Helmdalers zich verloren en vergeten wanen. Elk bewoner wil er wat van hebben: geen tuintje zoo klein, of het heeft een kijkje op den weg; geen hutje zoo schamel, of het heeft deur of venster naar den weg gekeerd. Het groote événe-