Wilbrant zal zich laten vinden!’
De Heer Merlé wilde zijn weg over Amsterdam nemen. Hij zou Bermen aandoen, incognito. ‘Ik heb in den laatsten tijd, meer dan mij lief is, de aandacht van het publiek op mij gevestigd,’ schreef hij. Als Vader hem op zijn doortocht daar wilde bezoeken, om nog een en ander met hem te bespreken, zou hem dat genoegen doen.
Wolfram zou gedurende zijne afwezigheid te Munster blijven op de kamers, die zij nu te zamen hadden bewoond.
Hedenmiddag is Vader van Bermen teruggekomen. De Heer Merlé is vol moed. Hij denkt, dat er ongeveer éene maand met zijne reis en zijne bemoeiingen te Londen zal gemoeid zijn.
De Heer Merlé heeft bij het vallen van den avond Bermen verlaten. Vader heeft hem een heel eind weegs begeleid. De straten zijn op dat uur eenzaam; buiten de stad was het donker, maar de maan zou later opkomen; van verdwalen kon geen sprake zijn op den grooten weg; bovendien had de Heer Merlé zich nog van eene dieven-lantaarn voorzien.
‘Zoodra ik iets naders omtrent Wilbrant weet, meld ik het u,’ waren zijne laatste woorden. ‘Schrijf mij poste restante te Londen. Hebt gij nieuws, dat spoed eischt, zoo adresseer uw brief naar het hoofdbureau der politie aldaar. Ik zal mij onmiddellijk in verbinding met die heeren stellen. Lukt het mij niet Wilbrant te lokken, zoo zal ik hem met geweld op een der Duitsche of Hollandsche vaartuigen zien te krijgen. Dan voer ik hem met geweld mede.’
Nog een krachtigen handdruk en de Heer Merlé was met vluggen, veerkrachtigen stap verder gegaan.