Wolfram's brief zou Bodo ongeveer den 22sten October te Berlijn bereiken.
Daar schrikte een brief van den Heer Merlé, gedateerd 16 October, ons uit onze rust op.
‘Wolfram's zaak vordert. Ik heb het geluk gehad een open oor bij den Stadhouder te vinden. Toen ik hem alles uitgelegd en mijne bewijzen voorgelegd had, beloofde hij mij zijne hulp; hij begreep, dat de behandeling spoed eischte, en zond reeds dezen morgen een schriftelijk bevel aan den Schout van Wisburg om Wolfram's overkomst naar Munster te gelasten.’
De Heer Merlé heeft alzoo Vader's brief met het bericht van den dood der Vrijvrouwe en zijn betoog over de noodzakelijkheid van een uitstel niet ontvangen en zich aan den bepaalden termijn gehouden.
De Schout zal Bodo wel onmiddellijk met dat opontbod in kennis hebben gesteld. Die kennisgeving is hem vermoedelijk tegelijk met Wolfram's brief geworden....
Zal Wolfram's schrijven onder deze omstandigheden de uitwerking hebben, die hij zich voorstelt?
De zaak zal niet meer in der minne tot stand komen! Bodo, die alles beschouwt als eene handig opgezette intrige van den Heer Merlé, zal gekrenkt en verbitterd zijn door dat optreden van den Stadhouder. Hij zal Wolfram minachten om zijn haastig grijpen naar eigen recht en voordeel, zoo kort na het door hem geleden verlies en den nog smartelijker schok van het gewaande bedrog. Zijne moeder heeft zijn wantrouwen wakker gemaakt, de omstandigheden hebben dat doen aangroeien; het zal elk beter gevoel verstikken. Al was Wolfram een engel uit den hemel en had hij engelentaal gebruikt om Bodo in te lichten, zijne woorden zullen toch als dissonanten in Bodo's ooren vallen. - Vader en Wolfram meenen Bodo alleen te kennen; ik ken hem ook! Hij zal hardheid en hoogheid stellen tegenover het gewaande onrecht en oor en hart sluiten.
Vader had geschreven, Wolfram had dat gedaan en hunne brieven waren onbeantwoord gebleven.
Vermocht niemand iets op hem? - Die vraag achtervolgde mij.