zoo helder voor oogen. ‘Hij zal toegeven, Margreet, en begrijpen dat het mij ernst is. Waarom schreit gij?’
Ik had het niet kunnen zeggen. - Mijn hart was vol.
Zijn arm was om mij heen. Ik had het hoofd tegen zijn schouder gedrukt....
Hij hief het op en gaf mij een kus.
Op dat oogenblik vloog de deur open.
Bodo stormde er uit. Hij liep op ons toe, Wolfram rakelings voorbij, wien hij de vuist in het aangezicht stiet.
‘Dàt is vriendschap!’ beet hij hem toe.
Wolfram staarde hem verpletterd na.
Ik wikkelde mij zachtjes los.
Ik was vergeten.
Stil sloop ik naar mijne kamer, sloot de deur af en wierp mij voor een stoel neer, de handen voor het gelaat.
Veel was mij in dat laatste oogenblik duidelijk geworden.
Wolfram was mijn wereld, en ik was hem - niets!
Toen ik beneden kwam, was het nauwelijks een uur later. - In voorhuis en woonkamer was niemand. In Vader's kamer hoorde ik praten.
Werktuigelijk begon ik de tafel voor het avondeten gereed te maken, toen Moeder uit Vader's kamer kwam.
‘Is Wolfram al naar het slot?’ vroeg zij bezorgd in het voorbijgaan. ‘Hij heeft ons met een paar woorden het gebeurde verteld en wil het misverstand ophelderen.... Jonker Bodo heeft een kwartier op hem in de woonkamer gewacht. Hij heeft u zien aankomen....’
Zij schudde het hoofd en ging naar de keuken.
Wij wachtten lang voordat Wolfram terugkwam.
‘Ik heb Bodo niet gezien,’ zeide hij. ‘Johan meende, dat de Vrijheer thuis was. Ik klopte aan zijne kamer en opende de deur, toen ik geen antwoord kreeg. - De kamer was leeg. - Ik ondervroeg Martijn, Hofmeester en Slotvoogd. - Niemand had den Vrijheer gezien. - “Hij is thuis,” verzekerde Frans. - Ook het kabinet was leeg. - Straks ga ik weer. Ik moet hem spreken.’
Niemand lette op mij, of zoo men het al deed, schreef men mijn afgetrokkenheid toe aan het voorgevallene met Bodo.
Wolfram gunde zich nauwelijks tijd om een paar beten naar binnen te krijgen.
Hij ging weer.
Anderhalf uur later kwam hij moedeloos terug.
‘Bodo is thuis, is al dien tijd thuis geweest,’ zeide hij. ‘Johan en