9 October 1781.
Het is druk geweest op Sturmfels.
Allen, die het feest hebben bijgewoond, zijn voor de begrafenis overgekomen. Velen kwamen van uren en uren ver. Etiquette en gastvrijheid eischten, dat hun en hunnen bedienden en paarden ververschingen of logies werd aangeboden. De meesten moesten daarvan gebruik maken; de herbergen in den omtrek waren weinig geschikt om zulke aanzienlijke gasten te ontvangen. Dat gaf een drukte, eene beweging! Al kwamen die grootendeels voor Slotvoogd en Hofmeester, Bodo moest zijne gasten toch ontvangen en te woord staan; zoo ging het dagen achtereen, nog zelfs na de plechtige teraardebestelling.
Eerst van morgen zijn de laatsten vertrokken en kon Wolfram Bodo ongestoord behulpzaam zijn bij het regelen en nazien van velerlei.
‘Ik ga nu alleen naar Berlijn om mijn ontslag in te dienen en' zal ongeveer twee maanden wegblijven,’ zeide Bodo, terwijl hij na het middagmaal met Wolfram het kabinet in het ambtshuis binnentrad. ‘Wil je zoo lang mijne plaats innemen?’
Die wending was voor Wolfram even onverwacht als ongewenscht. Natuurlijk was Vader daarvoor de aangewezen persoon, niet hij, en Wolfram had dat gezegd.
Bodo had heftig het hoofd geschud.
‘Ik wil niemand anders hebben! - Je staat nog buiten alles, Wolfram, en weet niet hoeveel hier is veranderd, noch hoeveel kwaad Merlé heeft aangericht. - Ik heb op dien man vertrouwd als op mijzelf! Hij is een avonturier van het gevaarlijkste soort, een onruststoker en een falsaris! Hij heeft dolle praatjes onder het volk uitgestrooid, hun de koppen warm gemaakt door geheimzinnige wenken en toespelingen. Wat hij met al zijn drijven voorheeft, is mij een raadsel. Als die erfenis te Göttingen geen verzinsel is, kan geldzucht de oorzaak niet zijn.....’
‘Gij doet den Heer Merlé onrecht.....’
‘Zwijg. - Ik wil zijn naam niet hooren! Hij is het, die Mama