‘Als gij met den schelm, den deugniet, den Heer Merlé bedoelt, moet gij uwe woorden terugnemen,’ antwoordde ik vast.
‘Hij heeft u allen betooverd. De ellendeling!’
‘Gij moet onderzoeken, als hij zoo iets zegt.’
‘De schelm heeft zelf jaren geleden Wilbrant aangeklaagd!’
‘Eene vergissing is mogelijk in zulk een nacht en onder zulke omstandigheden.’
‘Wilbrant's vlucht maakt zijne eerste beschuldiging tot waarheid. Ook jij bent betooverd, Margreet!’
‘Wilbrants vlucht!’
Ik kon toch niet zeggen wat ik vermoedde: dat de Vrijvrouwe hemzelf tot die vlucht had gedreven en dat hare gejaagdheid alleen ontstond uit hare vrees dat hij gevat zou worden!
Wij waren bij het hek. Martha zat voor het raam van onze woonkamer.
Bodo's gelaat betrok.
‘Die komt dikwijls en treft goede ontvangst.’
Zijn toon was hard, en voordat ik iets kon zeggen, was hij weg.
Martha hield mij een brief voor.
‘Van den Heer Merlé,’ zeide zij; ‘een jongen bracht mij dien, met verzoek hem onmiddellijk aan uw vader te overhandigen. Komt hij altijd zoo laat thuis? Er is haast bij. Nu ben ik weer uitgerust....’
Zij schommelde voort in den warmen zonneschijn.
Wilbrant was gezien te Amsterdam!
Dat hij voor een poos het vasteland zou verlaten, had de Heer Merlé vermoed en aan de politie van de voornaamste havensteden van Holland en Noord-Duitschland geschreven. Wilbrant's buitengewone lengte maakte het opsporen gemakkelijk. Maar tusschen Wilbrant's vlucht en de aankomst van Merlé's brief te Amsterdam lagen 14 dagen, - dat kon niet anders, al had Vader onmiddellijk per renbode aan den Heer Merlé van die vlucht kennis gegeven; - Merlé had bericht gekregen, dat een persoon, beantwoordende aan het opgegeven signalement, twee dagen te Amsterdam had vertoefd en per Zeemeeuw naar Engeland was overgestoken.
De Heer Merlé had gehoopt, dat zijn brief nog vóor Wolfram's aankomst zijne bestemming zou hebben bereikt. Een onkundig man, zooals Wilbrant, zou vermoedelijk wel niet den kortsten weg hebben gevonden. Dit was evenwel toch gebeurd. De weg was hem vermoedelijk aangegeven.
‘Wie zal hem nu daar vandaan halen?’ vroeg ik, nadat Vader ons den brief had voorgelezen.