hebben openhartig met elkaar gesproken. Het gaat haar als mij, Margreet. Nu maar de twee hoofdpartijen niet willen, vermogen de ouders niet veel.’
‘Als Wolfram beter is, ga je toch zeker mede, niet waar?’ vroeg hij een oogenblik later, teleurgesteld door mijn zwijgen.
Mijn hart klopte sneller. Dàn in geen geval; dan zou Wolfram spreken en een eind maken aan dezen afschuwelijken toestand!
‘Ik kan in geen geval, Jonker Bodo.’
‘Hoe kun je zoo hard zijn. Als Wolfram je vroeg....’
‘Ik kan niet,’ herhaalde ik kleurend.
‘Je wilt niet, Margreet. Zeg dat liever ronduit.’
Ik haalde de schouders op.
‘Ik ben - niet wel. - Ik ben moe van het feest.’
Ik wist niet meer wat ik zou antwoorden.
Bodo leunde met beide handen op het kozijn en bleef mij aankijken.
‘Vaarwel, Margreet,’ zeide hij eindelijk, ‘een hand zul je mij wel niet weigeren.’
Maar toen hij mijne hand had, liet hij die niet los.
‘Men dient voorzichtig te zijn, als men je iets toestaat,’ zeide ik, met eene poging tot scherts, terwijl ik mijne hand loswrong.
‘Alle listen zijn geoorloofd in oorlog en liefde,’ citeerde Bodo. ‘Jammer dat ik list te baat moet nemen om eene gunst van Margaretha Albrecht te verkrijgen.’
‘Goed dat je mij vooraf waarschuwt, Jonker Bodo; ik zal aan die spreuk denken en - wie weet - daarnaar handelen.’
‘Ik schertste, Margreet,’ zeide hij, bijna ruw; ‘jij maakt er ernst van.’
Hij greep nogmaals mijne hand en drukte die aan de lippen.
Ik ontsnapte. - De kamer werd mij te eng.
Morgen de wandeling! Morgen de onthulling!
Arme Wolfram, arme Bodo!
Iets in mij zegt, dat Bodo, bij den eersten schok, de hand zal terugstooten, die hem dien toebrengt.
Zou Wolfram hetzelfde vreezen?
Hij is zeer stil en zeer teruggetrokken.
O, kon ik helpen en een deel van hun last overnemen!