Und selbst in den schwersten Tagen
Niemals über Lasten klagen,
Het was of alles in en om mij zweeg, of de heele wereld stom en stil was geworden, toen ik die diepe, teedere, volle stem niet meer hoorde. Ik werd er stil van...
Daar kwam zij aan. - Zonder ons te bemerken, het hoofd wat gebogen, op haar gelaat nog de weerglans van haar lied, liep zij het plein over en verdween in de poortgang.
En wat was zij mooi - en eenvoudig - en bevallig!
Wolfram staarde haar na.
‘Zou dat onze toekomstige Vrijvrouwe zijn?’
Ik moest mijne vraag herhalen, wilde ik antwoord hebben.
‘Ik geloof wel, dat Hare Genade plannen heeft voor haren zoon. - Of die zullen gelukken, is wat anders,’ antwoordde Wolfram, zich met moeite van eigen overpeinzingen losmakende. ‘Jonker Bodo's tegenstand is te voorzien.’
Ik kleurde.
‘Heeft hij daarover met je gesproken?’
Nu was het Wolfram's beurt om te kleuren.
‘Ja.’
‘Verleden zomer, - na kerktijd, - dien morgen, toen hij ons thuisbracht,’ - drong ik aan, stoutmoediger, naarmate zijne verlegenheid toenam. - ‘Loochen het niet, Wolfram, ik heb het toen al geraden,’ riep ik onvoorzichtig. ‘En jij hebt hem aangemoedigd en - hulp beloofd!’
Hij aarzelde.
‘Je hebt gelijk, Margreet. Bodo heeft mij bekend wat je voor hem zijt. - Ik weet, dat zijne liefde vaster en dieper is dan je vermoedt. Hij zal die niet licht opgeven, tenzij...’
Ik wachtte.
‘Tenzij je hem alle hoop beneemt.’
‘Ik heb hem nooit hoop gegeven.’
‘Heb je je hart ernstig onderzocht?’
Juist die zachtheid, die bedaardheid maakten mij boos!
‘Draagt men een advocaat zelfs liefdeszaken ter regeling op?’
Ik schaamde mij over mijne bitse woorden, zoodra zij er uit waren.
‘Geen advocaat; - wel een vriend. En dat ik zijn vriend ben, behoef ik niet te verzekeren.’
Wij waren de poort uit. Ik kon mijn ongeduld niet bedwingen.