14 Juni.
Wolfram is door de Vrijvrouwe te Wisburg belast met de regeling van eene zaak, die hem daar een geruimen tijd zal houden.
‘Uwe nieuwe betrekking is eervol en aangenaam,’ heeft zij gezegd. ‘Alleen de oude Heer Kerner staat boven u. - Pas op, dat gij niet andermaal reden tot misnoegen geeft. - Aan de voorspraak van mijn zoon hebt gij het te danken, dat ik u zulk een post toevertrouw.’
Elk woord had zij kort en hard uitgesproken en hem daarbij met haar koude, scherpe oogen als doorboord.
‘Wel heb ik die betrekking aan Jonker Bodo's voorspraak te danken,’ zeide Wolfram tot Vader; ‘de Vrijvrouwe haat mij nog meer dan vroeger. En toch kan zij de oogen niet van mij afhouden! Zij bestudeert elke beweging, elken oogopslag, elk woord; het is of alles in mij voor haar waarde heeft, en door alles heen gevoel ik, dat zij mij tegen den muur te pletter zou kunnen drukken.’
‘Ik zou haast blij worden, dat je naar Wisburg gaat,’ viel ik in. ‘Je vindt er den Heer Merlé.’
‘Niet meer, kind. - Die is voor zaken naar Munster.’
Wolfram had zich afgewend en tuurde peinzend naar buiten. Eensklaps liep hij de deur uit.
Zijn vader kwam aan.
Evenals den vorigen keer poogde Wilbrant door te dringen, evenals toen hield Wolfram hem staande bij het hek.
Van Wilbrant was elk woord te verstaan.
‘Hoe heb ik het er mede?’ begon hij. ‘Kijk je niet meer naar ons om? Geen teeken van leven bij den dood van het kleintje, noch bij dien van je stiefmoeder! De jonge Heer is anders rap genoeg met de pen. - Ben je ons ontgroeid? - Wacht maar, - je kondt mij nog wel eens noodig hebben! En opdokken zul je ook! - Ik leg beslag op een gedeelte van je tractement, als eene vergoeding voor de onkosten in je kinderjaren. - Ja, kijk mij maar aan met je brutale oogen! Ik heb er recht op en je zult geven wat ik vraag!’
Wolfram's woorden konden wij niet verstaan; zij wekten in hooge mate de woede van zijn vader op. Hij beproefde het hek open te stooten. Naast den reus was Wolfram tenger en teer, maar zijne hand week niet, toen de ander op de rammelende bouten losbeukte. Boven het rumoer snerpte Wilbrant's stem: