Sturmfels
(1889)–Marie Agathe Boddaert– Auteursrecht onbekend
[pagina 162]
| |
Zijn gedrag is mij een raadsel gebleven. Gisteren kwam hij afscheid nemen. Ik stak hem de hand toe en voorkwam den kus, dien hij mij anders zou gegeven hebben. Hij kleurde en poosde. ‘God zegene je, Margreet,’ zeide hij zacht. Wolfram bracht hem een eind weegs van morgen. Hij kwam bijzonder laat van het slot terug. ‘Stoornis in mijn werk,’ zeide hij lachend. De Vrijvrouwe had hem laten roepen. ‘De Gravin van Strahleck wenscht iets op het archief na te zien. Geleid haar en verleen haar uwe hulp,’ had zij gelast, met een vriendelijken blik aan het jonge meisje om den ontbodene te volgen. ‘Ik hoop niet, dat ik uw geduld op lange proef zal stellen,’ had de jonge dame gezegd. ‘Ik heb Papa beloofd iets voor hem in het Sturmfelser archief na te zien, en daar ik hierin geheel onbekend ben, zal mij het zoeken niet gemakkelijk vallen.’ Zij had hem een papier overgereikt, waarop eenige data en namen waren aangegeven, en was blijven staan, de oogen gericht op de lange rijen folianten en kwartijnen, op de rollen perkament en geel geworden papieren, die, in loketten afgedeeld, de muren bedekten. Het vertrek, waar het archief wordt bewaard, is wel een der oudste en minst bezochte gedeelten van het slot. In geen weken scheen er gelucht. Wolfram had zich gehaast een der kleine kruisramen open te werpen en een stoel en tafel daarvoor te zetten. ‘Anno 1523...’ las hij. Hij had een zwaren foliant voor haar neergelegd en er zelf een voor haar opengeslagen. ‘Het kwam mij alles zoo vreemd voor,’ verhaalde Wolfram mij. ‘Die jonge dame in het duffe vertrek, neergezeten in den ouden, hoogen armstoel, gebogen over een eerwaardigen foliant om ernstig en aandachtig het half verbleekte handschrift te ontcijferen! - Wij spraken geen woord; in het afgelegen vertrek drong geen geluid van buiten door. Alleen het omslaan der bladen stoorde de stilte, die sinds eeuwen scheen te heerschen. - Het was een treffend tafereeltje, Margreet! - De zon goot de lage verwulfde kamer vol dansend stofgoud; de gele ruggen der boeken begonnen te gloeien. En in al dat goud zat zij in haar wit ochtendkleed. Zij geleek zelve een zonnestraal met haar fijn gouden glanzend haar. ‘De “stoornis” is, alles bij elkaar genomen, niet onpleizierig geweest, Wolfram.’ | |
[pagina 163]
| |
Wolfram kleurde vluchtig. ‘Natuurlijk niet. Elke afwisseling is welkom als men zoolang achter elkaar stoffige stukken heeft nagezien en oude giftbrieven geraadpleegd.’ |
|