haar zoon. De predikant, de notaris, de rechter en de schout volgden en plaatsten zich in een halven cirkel achter haar. Bodo bleef naast den stoel zijner moeder staan.
Er heerschte een diepe stilte. De Vrijvrouwe zag er indrukwekkend uit in haar dofzwarte kleeding. De smart had de gestrengheid van haar gelaat getemperd en aan haar hoogheid een edeler karakter gegeven.
Een voor een las de notaris onze namen af. Zelve gaf de Vrijvrouwe wat ons door haar Gemaal was toegedacht, en wij kusten de fijne hand, die zichtbaar trilde, met eerbied en deelneming, om zijner nagedachtenis wille.
Bodo keek niet op bij de uitdeeling. Alleen bij Wolfram's nadering hief hij even het hoofd op en reikte hem weemoedig glimlachend de hand.
Het was of de smart de beide vrienden nog inniger had vereend en Bodo op dat oogenblik dacht aan dien laatsten liefdedienst, den overledene te zamen bewezen.
Bodo is nog niet bij ons geweest. Hij is zijne moeder behulpzaam bij alles.
Vader brengt geheele dagen door op het kasteel. De Vrijvrouwe heeft met hem de papieren van den overledene nagezien. Dezen middag kwam hij met een bezorgd gelaat thuis.
‘Waar is Moeder?’ vroeg hij, toen hij haar niet in de huiskamer aantrof, waar ik bezig was de tafel voor het avondmaal gereed te maken.
‘In de slaapkamer,’ antwoordde ik en ging met mijn werk voort.
Nu heeft Moeder de gewoonte tamelijk luid te spreken, wanneer haar iets treft of ontroert.
‘Een brief aan Bodo - van den Vrijheer,’ hoorde ik haar zeggen, op den toon van iemand, die in verbazing de woorden van een ander herhaalt. ‘En heeft de Vrijvrouwe dien weggesloten?’
‘Om hem later aan Bodo te geven,’ hernam Vader, naar het mij voorkwam met iets weifelends in de stem. ‘Hare Genade verzocht mij voorloopig niet over dien brief te spreken. Haar zoon is op dit oogenblik te geschokt om dien te lezen, beweerde zij. Ik ben van een andere meening. Juist nu zouden zijns vader's woorden een blijvende plaats in Bodo's hart verkrijgen.’
Ik zette neer wat ik in handen had en opende de deur van de slaapkamer. Het gold hier een brief, door den Vrijheer voor zijn zoon nagelaten...
‘Bodo moet dien hebben; Vader heeft gelijk,’ zeide ik haastig maar verstomde bij het zien van de ontsteltenis op beider gelaat.