‘Maak dat ik iets voor den zieke kan doen,’ fluisterde ik.
Martijn vertelde verder, dat er onmiddellijk een bode te paard was afgezonden, Bodo te gemoet, om dezen voor te bereiden en tot meerder spoed aan te sporen.
Vader en ik hadden dezelfde gedachte:
Zou Bodo Wolfram hebben afgehaald?
Martijn kwam mij roepen.
De Vrijheer had naar mij gevraagd. Hij was alleen.
Hoe bleek en ingevallen was zijn kortelings bloeiend en krachtig gelaat! - Hij lag achterover in bed, de handen boven het dek. Er was iets in die handen wat mij trof, iets.... hulpeloos. De vingers waren wijd uitgespreid, zooals men dat soms bij kleine kinderen in hun slaap ziet. Hij had de oogen half gesloten en sloeg ze niet op, toen ik zijn naam noemde en het bed naderde. Maar er ging toch iets als een glimlach over zijn mat gezicht.
‘Lieve Margreet!’ zeide hij, zoo zacht, dat ik mij over hem heen moest buigen om hem te verstaan.
Ik knielde naast zijn bed. - O, mijn God, zou hij ooit dezelfde van vroeger worden?
Ik kon mijne tranen niet weerhouden en - ze hinderden hem niet. Het scheen wel of hij met den val gehoor, gezicht en spraakvermogen verloren had.
Zou de verlamming voorbijgaan? vroeg ik angstig, hief mij op en staarde hem aan. Het was of mijn blik het leven in zijne oogen terugriep.
Hij poogde de hand te bewegen. Helaas, het ging niet!
‘Verlangt gij iets, Baron Siegfried?’
De bleeke lippen bewogen.
‘Bodo - Wolfram afhalen.’
Ja, als Bodo dat niet uit eigen beweging had gedaan, kon geen renbode dat meer herstellen. Zonder vertraging kon Bodo wellicht reeds van avond laat hier zijn.
De zieke had zijne dofheid een oogenblik overwonnen.
‘Zorg - dat Wolfram niet wordt - weggezonden. - Ik - wil hem spreken.’
De inspanning had hem uitgeput. Hij sprak geen woord meer.
De Vrijvrouwe kwam....
Ik ging. - Maar bij de deur keerde ik mij nog even om.
‘Lieve, Genadige Vrouw,’ smeekte ik, ‘laat mij in iets van dienst zijn; het allergeringste is mij welkom.’
Of haar mijne onderdanige houding beviel, of dat zij begreep hoe