tot mijn eigen beenen moet zeggen: “Er uit! - Voorwaarts - Marrrsch!”
Het is mij hier nog vreemd, al zijn er jolige jongens, pretmakers, die ons doen schudden om hun dolle streken. Onze superieuren hebben het hard te verantwoorden; hun uitgebreide macht helpt niet veel. Kan men een grap buiten hen om uitvoeren, hoe gewaagder hoe liever, dan worden geen kunstgrepen, geen listen gespaard.
‘Om zes uur wordt réveille geblazen, om negen uur taptoe. Ons leven ligt tusschen die uren, onze droomen - volgens de superieuren - tusschen de andere. Om kwart over negenen doet de inspecteur de ronde door de slaapzalen en kijkt of wij de vermoeide leden op het lang niet zachte leger hebben uitgestrekt. Met een knarsend geluid giert de zware deur achter hem dicht; - nog is het slot niet in rust, of alle dekens zijn afgeworpen, alle hoofden hebben de horizontale positie tegen een verticale houding verwisseld. Dan houden wij avondmaaltijd, voeren dolle streken uit, éen oor in de richting van de deur, die zich elk oogenblik weer kan openen; maar juist het gevaar voor ontdekking verhoogt de jolige stemming.
Een is er ons allen de baas: Frank von Hompesch, een broeder van Wolfram's reismakker. Grooter guit heb ik nooit gezien, en met dat al een hart als goud en een vertrouwen zonder wederga. Hij is altijd bij kas en leent aan een ieder, zonder ooit aan teruggave te denken. Hij is de koenste ruiter, de sterkste van zijne geheele afdeeling op den degen en daarbij een der helderste koppen van de school.
Gisteren is zijn vader, Baron von Hompesch, - een broeder van den Kolonel, - hier geweest. Ik werd ook in de spreekzaal geroepen. Hij vroeg naar uw beider welstand en verzocht u zijne groeten over te brengen.
Verbeeld u wat ik bij die gelegenheid heb gehoord.
Hompesch is evenals Sturmfels een Majoraat. Hugo is de tweede zoon. Zijn oudste broeder heeft te zijnen gunste afstand gedaan van zijne rechten en Hugo zal het Majoraat erven.
De ander wil meer vrijheid hebben om in de wereld rond te dolen.
Begrijpt gij zoo iets?
Hompesch is voor Hugo's broeder wat Sturmfels voor mij is: alles. - En hij geeft het op! - Mij is Sturmfels zoo dierbaar, dat ik het tegen geen koninkrijk zou willen ruilen. Ik heb alles en allen lief, die er toe behooren; ik ken er elken boom, elk grassprietje, had ik haast gezegd. - Wanneer men mij vroeg afstand van Sturmfels te doen! - Ik kan er niet aan denken. - De bloote voorstelling