merkt had Vader den zijnen wat ingekort, zoodat zij ons voorop waren gekomen en in volle vrijheid voortbabbelden. Van tijd tot tijd ving ik een woord op.
‘Zorg op Sturmfels te zijn als ik met groot verlof thuis kom, vóordat ik naar mijn eerste garnizoen ga, Wolfram. In de tusschen-vacanties zullen wij elkaar hier stellig ontmoeten. Sturmfels zou geen Sturmfels meer voor mij zijn zonder jou.’
‘Ik denk, dat je dan wel andere kennissen zult hebben, die je beter passen dan ik, Jonker Bodo.’
‘Ben je van plan andere kennissen te zoeken?’ vroeg Bodo schielijk.
‘Wij zullen ze niet zoeken, wij zullen ze ontmoeten. Onze wegen zullen uiteenloopen.’
Bodo zweeg een heele poos.
‘Ik reken op je trouw. - Zeg, dat je rekent op de mijne,’ en hij stak hem een hand toe, die Wolfram krachtig drukte.
's Avonds was de Vrijheer voorbijgekomen. Het warme, zoele weder had ons in den tuin gehouden; toen hij ons gezellig onder den kastanjeboom bijeen zag, was hij even binnen gestapt. Ik meende, dat het ‘binnen stappen’ zoo heel toevallig niet was. Na een oogenblik gerust te hebben, was de Vrijheer opgestaan en had Wolfram gewenkt. Samen waren zij toen dieper den tuin ingewandeld. Terugkomende was Wolfram zeer ontroerd geweest en had Vader's oogen gezocht, alsof hij hem veel te zeggen had. Ook de Vrijheer was aangedaan geweest.
Bij het naar bed gaan, - Bodo was met zijn vader naar het slot teruggekeerd, - had Wolfram ons verteld wat er tusschen hem en den Vrijheer was voorgevallen.
‘Ik ben oud en gij zijt jong,’ had hij gezegd, ‘ik weet niet of ik het einde van uwe studiën aan de Academie zal beleven. Om alle stoornissen en onaangenaamheden te voorkomen, heb ik op uw naam een som vastgezet, ruim genoeg om uwe studiejaren te bekostigen. Ik was eerst niet van zins u dit te zeggen, maar later nadenken heeft mij van plan doen veranderen. Het studeeren zal u lichter en aangenamer vallen, nu gij deze beschikking kent.’
Tien dagen liggen tusschen nu en toen. Mij dunkt, dat Wolfram al had kunnen schrijven....
‘Een brief,’ zeide Vader, binnenkomende, ‘een brief van Wolfram! Roep je moeder, Margreet, ik zal hem voorlezen.’