Februari.
Klokslag elf uur was de kerk uit, klokslag elf uur stond Bodo voor ons.
‘Ik heb een boodschap van Vader voor je, Margreet,’ zeide hij, ‘de arend is thuis gekomen, heel mooi, met uitgespreide vlerken. Hij staat in de bibliotheek. Als je hem zien wilt, moet je maar komen.’
Hij stak zijn arm door dien van Wolfram. Daar gingen zij, het bosch in! Bodo heeft meestal met ouderen omgegaan; ik ben zijn eenige speelnoot geweest; Wolfram werd altijd aan den arbeid gezet.... Ik weet niet wie van beiden er het gelukkigst uitzag.
De arend is een vogel, door Baron Siegfried in het voorjaar geschoten en later naar Göttingen gezonden om opgezet te worden. Ik was bij het schieten tegenwoordig geweest, had den grooten, statigen vogel bewonderd en kreeg nu een uitnoodiging om hem in zijn nieuwen staat te komen bezien.
Ik ging maar dadelijk op weg.
Frans, de baardige portier van Sturmfels, stond aan het einde van de poortgang en tuurde naar het binnenplein, als zag hij het voor het eerst.
Hij draaide zich niet om bij mijn komst, maar greep zwijgend het touw van de groote klok en gaf het sein, dat er bezoek was.
Ik volgde zijne oogen....
De houtvester liep langzaam het binnenplein op en neer. Bij de voordeur van het Heerenhuis vertraagde hij zijn stap nog meer en....
Hij was binnen!
‘Hola!’ riep de portier en snelde hem na. Een oogenblik later kwam hij hijgend terug.
‘Drommelsche vent,’ zeide hij, ‘hij is mij te vlug geweest. Ik heb dat loeren den geheelen morgen bijgewoond. Nu, ik kan moeilijk zonder order den houtvester den toegang verbieden! - Wat de kerel