zonder rijknecht komt, begrijp ik, dat ik hier aan huis de persoon ben, waarop hij heeft gerekend, en dat hij dat heeft gedaan, hebben zijn eerste woorden, zijn eerste optreden bewezen.’
‘Zwijg over dien eersten dag!’
‘Ik moet nog verder teruggaan. - Zoodra ik had gehoord wie Dr. Albrecht's leerling zou zijn, heb ik gevraagd om naar huis te mogen gaan. Mijn verzoek werd geweigerd. Toen bleef mij maar éen ding over tegenover Dr. Albrecht mijn weldoener en den Vrijheer mijn beschermer: geduldig te zijn. Ik ben het geweest,’ besloot Wolfram, en zijn toon verried hoe groot de kwelling was.
‘Geduldig!’ herhaalde Bodo sarrend; ‘iets anders zou je ook kwalijk passen. Houd nog een goede dosis gereed. Je zult die noodig hebben.’
‘Daarop ben ik voorbereid,’ antwoordde Wolfram dof; ‘mijn geduld zal niet onderdoen voor mijn dankbaarheid.’
‘Dankbaarheid jegens mij! Was dàt het gevoel om mij te dienen?’ en Bodo lachte smadelijk.
‘Dankbaarheid jegens hen, die mij hebben welgedaan, maakt mij weerloos tegenover u. Ik erken dit alleen om verdere dwaling te voorkomen.’
‘Weerloos? - Ik zag je liever tegenover mij staan en elken stoot beantwoorden,’ mompelde Bodo.
‘Ik zal ze nu alleen opvangen. Gij zijt gewend om ze ongestraft uit te deelen....’
‘Weer af; verdedig je,’ riep Bodo stampvoetend.
Er volgde een oogenblik van stilte.
‘Gij kunt tevreden zijn, Jonker Bodo. Geduld is een schild, dat veel afweert....’
‘Bah, visschenbloed!’ riep Bodo en stoof de kamer uit.
‘Ik bid u, laat mij gaan,’ zeide Wolfram halfluid tot Vader na het middagmaal. ‘Ik kan zijn tegenzin niet overwinnen; ik verbitter hem slechts meer,’ maar Vader wilde er niet van hooren.
Dien middag was de geschiedenis der Middeleeuwen aan de beurt. De stichting van de orde van Sint Jan werd behandeld.
‘Vroom en vroed moesten de Ridders zijn; degelijk en duchtig, groot van hart en nederig van geest, elkaar's eere deelende en elkaar's lasten dragende. Zij waren gehouden voor recht en billijkheid op te treden, weerloozen te eerbiedigen en te beschermen....’ las Bodo.
‘Een fraai Ridder van Sint Jan zoudt gij geweest zijn,’ riep ik hem bij zijn vertrek toe.
Bodo kleurde en wendde het hoofd af. Hij bracht Myra in galop en rende het bosch in.