Hij liet mij los en keek naar de sporen, door zijn vingers achtergelaten. Hij was plotseling bedaard geworden, doch hij zeide niets, en ik ontsnapte om Wolfram op te zoeken, die met Moeder het vertrek had verlaten, toen Vader juist met een: ‘Uw paard is verzorgd’ binnenkwam. Nieuwsgierigheid hield mij in de kamer. Doch ik had buiten den waard, of beter: buiten Bodo, gerekend. Hij vermoedde, dat er eene bestraffing voor hem in aantocht was, en vrijpostig zooals altijd greep hij mij bij den arm en schoof mij buiten de deur.
De morgenles ging heel stil voorbij. Men zou een speld hebben kunnen hooren vallen in Vader's kamer.
Aan het middagmaal zouden Bodo en Wolfram beiden zeker liever zijn weggebleven. Zij kwamen tegelijkertijd de woonkamer binnen, ieder van een tegenovergestelden kant: Wolfram uit den tuin, dien hij had opgeharkt, Bodo uit Vader's kamer.
Vader's veelzeggende blik bleef op den laatste rusten.
Met den tred van een slaapwandelaar stapte Bodo op Wolfram toe en bleef als een standbeeld voor hem staan.
‘Ik,’ en zijn stem haperde en was heesch, ‘ik heb, ik ben.... ik vraag u om vergeving,’ zeide hij eensklaps luid en snel.
Onmiddellijk na het nagebed stond Bodo op, zadelde zelf het paard en reed in galop weg.
Vóor de middagles was hij terug. Er was niemand in Vader's kamer. Hij legde het pak, dat hij had medegebracht, op Wolfram's plaats neer en zette zich in de vensterbank.
Kort daarop kwamen Vader en Wolfram binnen.
Aanstonds viel den laatste het pak in het oog.
Hij opende het en liet een uitroep van blijde verrassing hooren.
‘De laatste uitgave van het woordenboek, dat gij vanmorgen nog geroemd hebt,’ zeide hij en snelde op Vader toe, die zijn dank afweerde.
Bodo trad vooruit.
‘Het ligt sinds weken onopgesneden thuis; mijn gouverneur had het voor mij besteld. Ik heb het voor u medegebracht. Ik was u eene vergoeding schuldig,’ eindigde hij achteloos.
Wolfram liet het boek op de tafel vallen, als had het hem plotseling de hand verbrand. Hij scheen iets te willen zeggen, doch hij bedwong zich en verliet de kamer.
De middagles was nog stiller dan de morgenles.
Toen Bodo om vijf uur naar den stal ging om zijn paard te zadelen, vond hij er Wolfram, die het hoofdstel al had aangegespt en nu den zadel oplegde.