‘Dat is in lang niet gebeurd, Dr. Albrecht. Ik ben in den laatsten tijd als een gevangene thuis geweest en ik begrijp niet waaraan ik deze gunst te danken heb.’
‘Toon uw dankbaarheid dan door uw gedrag,’ antwoordde Vader halfluid en, naar het mij voorkwam, met bijzonderen nadruk.
Bodo kleurde.
‘Heeft de eeuwige preeker zich ook bij u beklaagd over mijn halsstarrigheid, mijn opvliegendheid, mijn... ja, vul zelf maar aan. De lijst van mijne gebreken en overtredingen is lang volgens hem,’ en hij lachte luid en gedwongen.
‘Ik heb den Heer Proponent niet gesproken,’ zeide Vader, met opzet langzaam sprekende, zoodat hij het benauwend stilzwijgen, dat op Bodo's uitval gevolgd was, nog rekte.
Ik bracht Bodo tot aan het hek.
Juist kwam Wolfram aan.
Deze groette en bleef staan zoodra hij Bodo zag.
Bodo ging hem norsch voorbij.
‘Komt die indringersjongen hier ook al? Ik zal hem leeren als hij het u lastig maakt. Mama kan den vader en ik den kwajongen niet uitstaan. Ik kan niet vergeten, dat hij ulieden uit het mooie houtvestershuis heeft verjaagd.’
De laatste woorden werden zachter uitgesproken. Had Wolfram de eerste verstaan? Het scheen wel, dat Bodo het daarop aangelegd had.
‘Geen indringer, maar een leerling op wien vader prijs stelt, is Wolfram voor ons, jonker Bodo,’ antwoordde ik haastig.
‘En een speelmakker voor u meteen, Margreet, he? Zeg maar, dat gij mij niet gemist hebt.’
‘Niemand kan mij laten zeggen wat ik niet meen.’
‘Kom je nooit meer op het slot, Margreet?’
‘Als ik niet gevraagd word...’
Hij stampvoette van ergernis.
‘Louter de schuld van dien geleerden kwezel, die Mama dwaasheden voorpraat.’
‘Pas op. Laat hij ditmaal niets op u kunnen aanmerken. Het uur is verstreken.’
Hij was den hoek al om.
Wolfram wachtte mij bij de voordeur op.
‘Jonker Bodo is wat heftig, maar hij heeft toch een goed hart,’ zeide ik onder het voorbijgaan.
Wolfram keek mij even doordringend aan, als wilde hij weten of ik in scherts of in ernst sprak. Daarna volgde hij mij zwijgend.