Ik kreeg een gevoel of Grootvader zelf hem afweerde; ik had hem zoo dikwijls verdriet gedaan door mijne onoplettendheid en onbesuisdheid... Goddank, hij lag er weer; mijn krans bedoel ik. Baron Siegfried had den drager een wenk gegeven.
Dominee Kerner uit Birkenbach vroeg aan allen, die Grootvader hadden liefgehad, om hem op zijn laatsten tocht te vergezellen.
‘Ga naar huis, Margreet,’ zeide Vader, toen hij mij zag medegaan. ‘Allen, die hem liefhadden!’ Ik knikte van neen en liep mede, door mijne tranen heen kijkende naar mijn krans, die mij nu toch wel wat heel vreemd voorkwam, te midden van al dat stille, doodsche wit.
‘Laat Margreet met mij medegaan, Albrecht,’ zeide Baron Siegfried bij het terugkeeren. ‘Dan kan zij met Bodo spelen. Van avond om acht uur bezorg ik haar weer thuis.’
‘Ik ben toch blij, dat ik de mooiste bloemen voor Grootvader heb afgeplukt,’ zeide ik, nog altijd snikkend, op het slot tot Bodo.
Bodo antwoordde niet. Hij hield een groot boek met platen onder den arm en was vol verlangen om mij dat te laten zien.
Het was mooi: de lotgevallen van Robinson Crusoë, en het was nog mooier om op zolder Robinson Crusoë te spelen. Wij bouwden een hut van kisten en planken. Bodo was Robinson en ik Vrijdag. Als de klok sloeg en de zware gewichten in den toren naar beneden ratelden, kwamen de wilden. Bodo's gouverneur was de koning van de wilden. Als die naar ons kwam kijken, scholen wij weg en hielden ons doodstil en luisterden en beefden... Alles heel prettig en natuurlijk. Bodo houdt niet van zijn gouverneur. Bodo is wild en de gouverneur heel stil en heel stijf en heel streng. Wij aten op de leerkamer. Na het eten speelden wij verder in den tuin onder en in de boomen. 's Avonds bracht Martijn, Baron Siegfried's kamerdienaar, mij thuis. Eerst toen bedacht ik, dat ik niets aan Grootvader zou kunnen vertellen en schaamde ik mij, dat ik zooveel pleizier had gehad.