slagen houten loodsen op het binnenplein had vlam gevat. Grootvader had de brandende planken reeds uit elkaar laten halen. De vlam kon de hechte muren niet deren. Met hem keerde Aurora naar boven terug, gaf last dat men de min zou zoeken, zocht zelve...
Zij werd gevonden in de zaal, waar de vrouwen en kinderen der landlieden bijeen waren, kermend, handenwringend, badend in tranen en - zonder kind!
Bij Aurora's komst zonk zij voor haar op de knieën en herhaalde snikkend wat zij aan de verschrikte vrouwen had gezegd:
‘De vijand is doorgedrongen en heeft mij het kind ontrukt.’
Aurora verbleekte. Daar was geen twijfel mogelijk: de min meende waarheid te spreken, en toch wist Aurora, dat het de waarheid niet kon zijn.
Zij luisterde naar het onzamenhangend verhaal der ongelukkige: wat deze in de nabijheid van anderen niet bevreesd had gemaakt, had haar, toen zij alleen was, schrik aangejaagd. Zij was bij elk geluid, bij elk geritsel opgevlogen; was nu naar het raam, dan naar de deur gesneld om te luisteren. In haar angst had zij schreden op de gang meenen te hooren; zij had de kruk van het aangrenzend vertrek zien bewegen, ofschoon daar niemand kon zijn.
Op het portaal had zij zich veilig gewaand...
Daar was een diepe kast. Zij had zich daar verscholen en de deur toegetrokken; dáar kon zij de terugkomst van Freule Aurora afwachten.
Maar juist in die kast had de vijand geschuild!
Zij was tegen een man aangeloopen!
Met een gil was zij achteruit gedeinsd, zij had de bezinning verloren, men had haar den kleine ontrukt, en in blinde vaart was zij de gang opgevlogen, totdat zij bewusteloos bij de vrouwen was neergestort.
‘Beken, dat gij, door schrik overmand bij het zien van den brand, alleen aan uzelve hebt gedacht en den kleine hebt prijsgegeven,’ zeide Aurora gestreng.
Maar de min volhardde bij haar verhaal. Van den brand had zij ternauwernood iets bemerkt.
Kast en kamers der Burchtvrouw werden inderhaast onderzocht en ten overvloede afgesloten. Geen vijand kon zich daarheen gewaagd hebben en het kind bleef weg.
Tot verdere nasporingen was op dit oogenblik geen tijd. De belegeraars rukten aan onder woest geschreeuw. Zij hadden tot een algemeenen aanval besloten, in de hoop eindelijk nachtkwartier en buit te zullen veroveren.