VII.
Grootvader had het intusschen lastig genoeg gehad met den jongen vreemdeling.
‘Ik wil binnen, ik wil gehoord worden!’ riep deze telkens driftiger en poogde de gang van het Heerenhuis binnen te dringen. ‘Denkt gij, dat ik den langen rit van Wisburg heb afgelegd om onverrichter zake terug te keeren en mij door lieden van uw slag te laten ringelooren? - De Heer van Wisburg is dood!.... Als gij dàt zegt, zal de Freule Aurora mij te woord staan!’
Aurora, die juist de trap afkwam, verhaastte haar tred.
‘Is Oom dood?’ vroeg zij getroffen, en de bestraffing voor den indringer bleef achterwege.
‘Ik wist wel, dat ik gehoor zou vinden,’ las Grootvader in den blik van den jonkman, terwijl hij Aurora in een zijvertrek volgde en de deur achter zich toetrok.