VI.
Een lichte, veerkrachtige tred op de gang, een tik op de deur deden de Burchtvrouw uit haar halfliggende houding oprijzen en hare tranen afwisschen.
Freule Aurora trad binnen.
‘Deze kamer dient, evenals al de andere, die uitzien op het binnenplein, ontruimd en planken voor de ramen gespijkerd te worden, Margaretha,’ zeide zij haastig. ‘In geval van nood zal daarachter gevuurd worden om de binnenplaats vrij van vijanden te houden. - In de vertrekken aan de achterzijde zult gij niets te vreezen hebben. De rots is daar te hoog en te steil om beklommen te worden. .... Zeker zult gij den slotvoogd gelegenheid geven om alles hier zoo spoedig mogelijk in orde te laten brengen,’ en zij wenkte den slotvoogd, die met zijne onderhoorigen in de gang was blijven staan.
Zij had gesproken op dien half sussenden, half bevelenden toon, waarmede men gewoonlijk zieke kinderen aanspreekt, wier halsstarrigheid men vreest, omdat men ze terwille van hunne zwakheid moet ontzien, en scheen niet te bemerken hoe hare nicht bij dien toon een schok door de leden ging. Toen er geen antwoord volgde, schreef Aurora dat zwijgen toe aan vrees voor het naderend gevaar.
‘De vijand is in aantocht,’ vervolgde zij, ‘maar Siegfried is nog nooit zoo dichtbij geweest sedert zijn vertrek. Gij hebt mij zoo even hooren zeggen, dat hij op de grenzen is, hij zal....’
De jonge Burchtvrouw was opgestaan.
‘Gij zoudt dat weten?’ vroeg zij, en hare stem was scherp door ingehouden hartstocht. Zij trok minachtend de schouders op. ‘Ik weet er niets van! Als mijn echtgenoot zoo nabij was en komen kon, zou hij dat aan mij, zijne vrouw, hebben geschreven.... Gij gaat wel wat ver, Aurora, en vergeet dat voor Siegfried zijne vrouw de eerste persoon is, en dat in zijne oogen zijne nicht niet boven haar staat.’
Zij had de laatste woorden meer uitgestooten dan uitgesproken. De toorn had haar krachten uitgeput en zij wankelde naar de wieg om er haar kind uit te nemen en met hem het vertrek te verlaten.
Aurora was bij den onverwachten uitval roerloos blijven staan. Even hadden hare oogen gevlamd en een blik vol haat was daaruit neergeschoten; als een blik had kunnen dooden, zou hare nicht voor haar zijn neergezegen. De woorden der Vrijvrouwe hadden dieper gewond dan deze-zelve vermoedde. De pijn had Aurora haar masker van neerbuigende goedheid doen afwerpen.