Baron Siegfried al gekozen: een bruidje, dat weinig in den smaak van den ouden Vrijheer viel. “Zulk een bleek, tenger poppetje was nog nooit als Vrijvrouwe van Sturmfels ingehaald”, placht hij misnoegd tot grootvader te zeggen; hoe was het mogelijk, dat zijn zoon ongevoelig was gebleven voor zulk eene schoonheid als Aurora, die in alle zaken thuis en hem bij alles behulpzaam was, en wier kennis en beleid hij hoogschatte!
Wat Freule Aurora voor haar knappen neef gevoelde, had zij niet laten blijken. Na Baron Siegfried's verloving was zij naar het afgelegen Wisburg vertrokken, zeer tegen den zin van den ouden Vrijheer, die Wisburg geen geschikt verblijf voor een jong meisje vond. De Heer van Wisburg, haar oom, leefde er als vrijgezel in eene zonderlinge omgeving. Hij was een ruw, weinig beschaafd man, die zelden zijn goederen had verlaten, en in zijn jongen tijd veel van zich had doen spreken. Maar Aurora had zich niet laten gezeggen. Zij was meerderjarig en gewend haar eigen hoofd te volgen. Zij erkende geen wil boven den haren; zij beschouwde de menschen als ledepoppen en - ledepoppen zijn zij voor haar gebleven - door alles heen - tot aan haar dood toe.’
Gaandeweg was hare stem weer scherper geworden.
Langen tijd verroerde zij zich niet. Hare wasbleeke handen lagen gevouwen in haar schoot en een pijnlijke trek speelde om haren mond.
Eindelijk sloeg zij de oogen weer op.
‘Arm menschenhart, dat nooit tot rust komt en tegen ons opstaat, juist als wij meenen daarover gezegevierd te hebben. Na zooveel strijd op nieuw eene nederlaag’, en zij streek zich met de vlakke hand over het voorhoofd.
‘Ik ben afgedwaald; ik had u de bestorming van Sturmfels willen verhalen. Ik ken die tot in de geringste bijzonderheden door Moeder en Grootvader, die beiden toen ter tijd hier waren: zij, tot gezelschap van de jonge Burchtvrouw, hij, in zijne betrekking als houtvester, met zijne onderhoorigen door Freule Aurora ter verdediging van het slot opgeroepen.
Want Freule Aurora was daar na eene afwezigheid van anderhalf jaar teruggekomen, na lang aanhouden van haren neef Siegfried, die naar het leger terugkeerde en zijne vrouw kort na hare bevalling in zorgwekkenden toestand had moeten achterlaten. Hij had door zijn vader zoo menigmaal Aurora's geestkracht en zaakkennis hooren roemen.... Alleen aan haar had hij het bestier van zijne goederen en de zorg voor zijne jonge vrouw willen toevertrouwen.
De oude Vrijheer was dood en de zevenjarige oorlog in vollen gang.