‘Sterk en tegen stormen bestand,’ was de gedachte, die hem had geleid, maar het sterke had het grootsche te voorschijn geroepen.
Ik volgde de stoute lijnen, de schijnbaar grillige afwijkingen, het voor- en terugspringen der muren, de hooge daken en breede omgangen, de hoekige kanteelen, als scherpgekante kronen gedrukt op de roerloos zwijgende steenmassa's; ik stroopte den weelderigen klimop af, bevolkte transen en omgangen en was zoo in dien arbeid verdiept, dat ik er de oude vrouw om vergat.
‘Wat wilt gij?’ vroeg zij kortaf.
‘Den tuin zien,’ antwoordde ik lachend, terwijl ik een Mark in hare hand wilde laten glijden en meteen een stap vooruit deed, alsof na die gift eene weigering onmogelijk was.
‘Niet te zien,’ zeide zij met een afwijzend gebaar, ‘vaarwel.’
Toen eerst wendde ik mijn blik van het gebouw op haar.
Zij paste in deze omgeving. ‘Oud - maar sterk’, dacht ik, terwijl ik haar in de nog levendige, doordringende oogen keek, die zulk een contrast vormden met het dichte spierwitte haar, eenvoudig boven haar breed voorhoofd gescheiden en onder een glad, hagelwit mutsje weggestreken; ‘zeer oud,’ de vele fijne rimpels om mond en oogen bewezen dit, niet hare houding: zij hield zich rechtop; hare rijzige gestalte scheen weinig van hare veerkracht verloren te hebben.
‘Vaarwel,’ herhaalde zij ongeduldig, toen ik bleef staan.
Maar zoo spoedig wilde ik mij niet laten afschrikken.
‘Waarmede kan ik u vermurwen?’ vroeg ik, den versmaden Mark opstekende en zeer teleurgesteld. ‘Gebouwen zooals Sturmfels zijn schaars en mij viel nog nooit de weelde te beurt er een te bezoeken.’
‘Wat denkt gij er te vinden?’ vroeg zij spottend.
‘Herinneringen uit een verleden dat mij aantrekt.’
Zij keek mij een oogenblik oplettend aan.
‘Wat gaat u het verleden van Sturmfels aan? - Voor een oogenblik zou het u boeien, omdat het voor u den prikkel van nieuwheid en zeldzaamheid bezit.... Zij eindigde den volzin niet. ‘Wacht totdat Sturmfels in andere handen overgaat, totdat het wellicht onder den hamer komt en aan baatzuchtige en onverschillige handen wordt prijs gegeven. Het zal zoolang niet meer duren of men zal hier naar hartelust mogen ronddolen en snuffelen.’
‘Als Sturmfels' rust verstoord wordt, zou het voor mij zijne bekoring verliezen,’ antwoordde ik, getroffen door den weemoed en de bitterheid van haar toon. ‘Ik wil het zien voordat een schendige hand het aanraakt. Ik heb veel van zijn laatste bewoners gehoord, veel van