Serena(1898)–Marie Agathe Boddaert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 184] [p. 184] Twee lichtjes zijn je oogen..... Twee lichtjes zijn je oogen, mijn kindekijn! Die stralen zoo diep in het harte mijn, Dat alles blij licht wordt daarbinnen; Dán juicht het er luide, dán vrediglijk stil, Of mijn hart al maar loven en minnen wil, Al maar loven en minnen! Twee grijpertjes zijn er je handenpaar, Die stoeien en grijpen en houden maar; Je speelsche bloemhandjes, mijn kleine, Zij houden mijn denken en droomen vast, En binden mijn ziel aan mijn lieven gast, Aan mijn Lief-zoetelijne. Twee sprokenvertellertjes, teer en rein, Zijn je lippen, rood als roô-rozelijn: Wat kunnen die lachen en praten [pagina 185] [p. 185] In een toovertaal die niemand verstaat! Maar - moedertjes kennen kleinkinderpraat, Daar kun-je je op verlaten! Het lieflijkst en roerendst vertellen zij Als over je kijkertjes allebei Moede oogeleên neer zijn gegleden, En droomen komen - lichtkindertjes klein - En je lach zegt, dat je in hun samenzijn Weerziet droomschoon verleden. Twee springertjes rap bei je voetjes zijn: Die worden niet moede al zijn ze zoo klein, Die weten zich lustig te roeren! Op mijn knieën houden ze danspartij, En je kraait, of je heel de wereld daarbij Wel meê ten dans woudt voeren. Twee mooie schelpjes, rozegetint, Zijn je open ooren, mijn schuimeblank kind, Die vaag echo-klankdrupjes vangen Van boos, booze menschzee, die bruist en druischt... Hoeveel van al wat naar binnen ruischt Blijft in je hoofdje hangen? [pagina 186] [p. 186] Twee open oortjes, twee voetjes rap, Twee speelsche handjes in 't grijpen knap, Twee lippen, reinrood als roô-rozen, Twee oogen: twee lichtjes, waar nog in gloort Weerglans van sterren uit sterrenoord, Toen je onder sterren mocht poozen... Gij, levensgeleidertjes allemaal Naar 't hart van mijn kindje, die 't menschentaal En menschenwijsheid zult leeren, Mijn liefde zal branden rond u, en haar schijn Heel blank en heel rein en heel sterk zal zijn Om zwart en onrein te keeren. Mijn kroon en mijn kleinood, mijn zoete plicht, O, mijn levensgedicht, met je lief gezicht Door krullend gouddons omhangen, Zangvogeltje-blij met je lach als kristal, Mijn gunstenrijk zonnetje, mijn heelal, Dat ik juublend houd omvangen - Ik wou je wel dragen mijn leven lang, Behoeden voor smart, verblijden met zang, En je voeden met eigen leven. [pagina 187] [p. 187] Kon ik óok maar groeien als jij groeien gaat... - O God, die verstaat mijn kleinkinderpraat, Voor mijn kind wil 't beste geven! Vorige Volgende