Serena(1898)–Marie Agathe Boddaert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 180] [p. 180] Droome-vrouw, kom! Droome-vrouw, kom! En draag mijn kleine In je armen, de rozereine; Draag mijn kleine Die slapen wil Naar je droomhof Manestil. Kleine sterrekindren gaan Met hun lichtjes al vooraan, Oopnen de blauwe droomepoort, Zorgen dat niets mijn kleine stoort. Maan schuift òp haar venster zacht; Roomblanke roosjes houden er wacht; Maanlichte klokjes op zilvrige stelen Zullen er fijntjes voor hem spelen. Windvlugge elfjes, diedeldomdein, Wiegen zijn wiegje op droomrig refrein. Zullen er goudene laddertjes maken, Die tot aan den hemel raken; [pagina 181] [p. 181] Daarlangs komen de engelijn Die zoo graag met mijn kindje zijn; Komen, als vlucht van sneeuwen duiven Op rozepootjes, met vleugelwuiven. Vóór Maan's gouden vensterraam Scholen ze al hun kopjes saâm; Hebben hun vleugeltjes klaargeleid, Wachten nog maar op den juisten tijd. Suja, suja, diedeldomdeine, Droome-vrouw! kom En vlij mijn kleine, Vlij mijn kleine.... Die slapen wil.... In je droomhof.... Manestil.... Vorige Volgende