Serena(1898)–Marie Agathe Boddaert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 153] [p. 153] Doodendroom. Ik had een vreemd visioen van nacht. Op bleeke voetjes geloopen Zag ik mijn doode te middernacht - Het Dal des Doods lag open. Een zwarte klamme rotsenrij Dreigde donker ter wederzij, - Maar de hemel daarboven was open! - Met bleeke lippen fluisterde zij Een beê van liefde en hope. Blank in het duister blonk haar kleed, En in haar zachte handen Droeg zij haar warme teedre ziel, 'k Zag ze als een lichtje branden; Het warme teedre schijnsel viel Langs de rotsenwanden. [pagina 154] [p. 154] Geluidloos repten haar voeten voort. Maar eenmaal keek zij om... Had zij mijn klagend roepen gehoord, Mijn snikkend vragen: ‘Waarom?’ Ik meende... De echo gaf het woord Dof en somber weerom. Kleiner haar gestalte werd Gaande door 't rotsennauw; Al vager schim die in de vert' Nog schemerwaasde flauw, Maar 't licht van haar ziel al sterker werd - Dat klom tot het luchtenblauw. Vorige Volgende