Serena(1898)–Marie Agathe Boddaert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 119] [p. 119] Visioen. I. Over de stille landen, die in luister Van Meiemaannacht lagen, zag ik dagen Statige stoet als nooit mijn oogen zagen, Ver uit het sluimerstil van woudenduister. Hooge gestalten, die als helden waren In deemoed zegenend den kamp volstreden; En teedre maagden Rijk van Vrede ontgleden, In sneeuwig kleed met leeljen in de haren. En kindren, blank en blozende, die liepen Op moll'gen maatval van hun bloote voetjes Naast slanke vrouwen. Door den nacht ging zoetjes Hun lief geluid - of jonge vogels riepen. [pagina 120] [p. 120] Ouden van dagen, in 't zachte-oogenschijnen Nog wederglans van hart dat niet veroudde; Hun witte haren, tusschen bruine en goude, Als aureool in teeder lichtverfijnen. [pagina 121] [p. 121] II. In stil verbazen vlogen mijn droeve oogen Te moet de glansgestalten die daar traden In blankgeglans der eigen lichtgewaden - Maanluister bleekte waar zij voortbewogen. En toen zij bij mij waren zonden klare Heel vriendlijke oogen streelzacht tot de mijne Zoo zoete groete, dat ik voelde kleinen Mijn vrees voor Dood, ja, alle vrees liet varen. ‘Ween niet,’ zeiden hun oogen, vòl ontloken Of eerst na 't sterven hunne windslen vielen, Teer door de lichaamskelk zag ik der zielen Sneeuwreinen schijn, als maan door wolk gebroken. [pagina 122] [p. 122] Zacht roemden zij het leven, ziel gegeven Door velerlei gestalte, en oord, en tijden, Noemende Dood ‘Geboorte’, wijl hij leidde Telkens tot reiner staat en hooger streven. [pagina 123] [p. 123] III. Verklaard gelaat van mijne zielsbeminden Tusschen hun aangezichten zag ik lichten. Mij blankten open zilvren vergezichten - Oogsten van troost die haast mijn oogen blindden. O, Ziel van Liefde! in donker graf gedreven; O, strenglende armen! machtloos saamgebroken; O, kinderoogen! vroeg en droef geloken, Me in nooit aanschouwde schoonheid weergegeven ... Hebt gij gehoord mijn roepen in de nachten Als hard en zwart mij wanhoop overheerde, En ik me in blinde, felle smarte keerde Tot zwarter nacht waar 'k niets meer kon verwachten? [pagina 124] [p. 124] Warm, als liefkozende armen vol erbarmen, Voelde ik hun liefde loutrend om mij neigen. - O, mijn Geliefden! waar Ge ook zijt mijn eigen, Voert Dood me eens weer ten leven in Uw armen? Vorige Volgende