Serena(1898)–Marie Agathe Boddaert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Morgenwandeling. In klaren morgen ben ik gegaan, In zomermorgen, als vroeg opengegaan Bloemen- en vogeloogen, En de zonneboden gauw Bergen 't kleed van witte dauw: Nachtkleed, zorgzaam neergevlijd, Als de nacht komt aangevlogen, Over de zomerheerlijkheid. Hoe die daaruit te voorschijn komt! Als een glanzenkronkel kromt Zich de stroom door 't weigeblomt': Één krachtvol, breed- Uitstroomende klaarte, als had hij geborgen Een deel van den lichtglans van elken morgen, Die langs zijn oppervlakte gleed. [pagina 49] [p. 49] Zwaanranke scheepjes komen gevaren, Vleugelenwijd, Zwenken zoetzachtjes met droomrig gebaren Over de waterzijigheid, 't Lichtrijke, vroolijke zeilengespreide, Als blanke vreugdvaandeltjes op boven weide En veld in rijpe lieflijkheid. De hemel kijkt neer met vriendlijk gelaat In zijn blauwsten, feestlijksten zondagstaat: Blijmakend, wijduit in den hoogen Trillend azuur van licht doorzogen. Lichtschijn drupt af, ál weemlend teer Klaarlevend lichtgoud.... áltijd meer.... Gulvlietend helle Goudzonnige warmtewiegelwelle. Heel de aard loopt vol: het bloemig gras Beeft in goudwaas; het graangewas Zingt suizend in het lichtestoeien; Gloênde roôrozen daarin gloeien, De vlammek opjes, luchtig, fijn, [pagina 50] [p. 50] Vurigblij tusschen 't geelgeschijn. Vlugge bijen en vlinders maken Dat zij er bij zijn: lustige snaken, Gonzende brokjes van goudbrons laken, Kleurenvleugjes, op en neer Dalend en rijzend in 't luchtemeer. 't Is ál één bloeien, één gloeien en blaken: 't Leven bruist uit! Vogelgefluit door de hoogte spruit - Fonteintjes van klank - in juichen en kweelen Van duizenden stemmetjes uit, Vullen het wijde, zonheerlijke Heele Met jubelglanzend geluidenspelen, Zóó blij, Dat door 't luisterend hart als een feestmelodij, Een sproke van zaalge belofte verluidt. Vorige Volgende