XXXV.
De storm was opnieuw opgestoken. Hij drong en wrong om den Reichenstein als wilde hij hem omlaag rukken.
Steil op, boven lager aaneen geschakelde rotsruggen, boven gapende spleten en geulen, ving hij den geweldigen windstroom van alle zijden op als die daarboven en terzij zich uitstortte en weggierde in de kloven en passen beneden.
De zwijgende nachtelijke burcht leek te leven en te beven onder den druk van den aanrazenden orkaan. Hoeken en kanteelen en open gaanderijen gonsden en floten en gierden mee, en regen en hagel joegen en kletterden tegen muur en vensternis met nimmer poozend geweld.
Kort na middernacht donderde aan een zwaar onweer en sloeg uit blauwe vlammen in het zwarte hijgende duister. De bergen schalden en zwoegden mee, àl botsing, en geknetter, en lang uitloopend gerommel van dicht op elkaar volgende veelmaal weerkaatste slagen.
Ridder Dagobert zat op, volgende de slagen.
Als de bliksem insloeg en verwarring bracht! Als hij daarbij kon ontkomen!