verschillende kampen der belegeraars lagen tamelijk ver uit elkaar door het afwisselend en gebroken terrein.
Vader Hubertus vroeg verlof om mee te gaan. Alleen Auersperg en zijn schildknaap waren te paard. Dat beloofde de stevige wandeling waaraan hij behoefte had.
Nu kon hij den burcht van alle kanten bekijken. Van de hoogte en de laagte; en altijd even geducht.
Zij waren gekomen waar zij hem in zijn geheel konden overzien, zonder gezien te worden. Een tiental passen verder zou dat anders worden.
Een der voetknechten, die zich wat verder vooruit had gewaagd, kreeg een pijl, rakelings langs den schouder.
Op den burcht hield men scherpe wacht.
- Die kon raak zijn geweest,’ zei Auersperg met een berispenden blik tot den onvoorzichtige.
Zij gingen de hoogte om en vervolgden hun tocht. Zes man voorop, en zes man achteraan, Auersperg, zijn schildknaap en vader Hubertus in het midden, allen op gelijken afstand van elkaar.
Eensklaps hield de voorste stil en wisselde een teeken met de volgenden. Allen bleven staan. Auersperg steeg af en naderde behoedzaam den voorman.
Beneden in het dal een kleine ruiterbende van vier man, kennelijk naar den burcht. Zij reden langzaam. Op een der paarden een gewonde, ondersteund door een der ruiters, afgestegen.
Auersperg berekende de kansen om hen af te snijden. Hij meende in den gewonde een der ridders van den burcht te herkennen. De vangst beloofde wat goeds.
Niet te vroeg. Roerloos stonden hij en zijn mannen.
- Wacht ons hier, eerwaarde,’ beval hij den geestelijke aan.
Daarop plotseling een bevel, een afdalen in alle richtingen.
Voordat vader Hubertus iets had kunnen vragen, waren zij uit het gezicht.