en wandtapijt, dan het bewerken van doode levenlooze stof. Godelieve leefde met en in de kinderen, voelde met dankbaarheid op haar inwerken hun warm en spontaan leven, hun nooit rustende verbeeldingskracht: heel hun gretig ontwaken en groeien, en de onstuimigheid waarmede zij haar dwongen te geven van het beste dat zij te geven had.
Zuster Clara deelde biezen uit aan de groote jongens en meisjes, en Godelieve liet prenten en afbeeldingen zien uit het leven der apostelen aan de kleinen, toen zij moest opkijken bij zuster Clara's stem:
- Rustig jongens.... Wat gebeurt daar?’ en zij haar haastig op twee der grootste jongens op de achterste bank zag toegaan.
Zij hadden elkaar bij de schouders beet en waren in geen vriendelijke stemming, te oordeelen naar hun oogen en rap pratende monden.
- Harm zegt dat hij den Keizer kent!’ spotte en sarde de een, half tot zuster Clara, half tot Harm.
- Hij liegt: ik zeg dat mijn oom den Keizer kent.’
- En hem elken dag ziet en spreekt!’....
- En hem elken dag ziet en spreekt,’ herhaalde Harm, gewichtig en met een verpletterende zekerheid, terwijl hij met een triomfantelijken blik van meerderheid de oogen liet gaan over groot en klein, tot zuster Clara en Godelieve incluis.
Zoo'n oom had niemand dan hij! Waarom zou zijn oom ook geen Jozef worden en hem en zijn ouders en broeders en zusters tot zich roepen om hen met veel moois en veel geld weer naar hun land terug te laten gaan!
- Mijn oom is al vijfmaal door den Keizer als bode gezonden,’ vervolgde Harm, genietende van den door hem gemaakten indruk. ‘Hij rijdt de wereld door: overal waar de Keizer hem zendt.’
- En hij spreekt en ziet den Keizer elken dag!’
- En als hij geen bode is, is hij wapenknecht en draagt