Roswitha zat aangekleed en reisvaardig op de bank naast haar bed, rillend onder de dikke pij die zij met trillende vingers om zich heen trok.
Er was iets niet goed met haar!
- Heb-je meer geroepen?’ vroeg hij bezorgd.
Zij knikte.
En wat een angst in haar oogen!
- Vader Hubertus.... ik kàn niet reizen van daag. En ik heb Jodocus laten beloven dat hij op ons te Frankfort zou wachten.... Een bode naar Frankfort.... Hij moet niet wachten.... Gaan.... Vader helpen.’
De bleeke bevende lippen hadden meer gefluisterd dan gesproken.
- Een bode,’ herhaalde zij en werd nog witter dan zij was.
Vader Hubertus nam haar op en legde haar weer te bed.
Kon hij haar alleen laten, en doen wat zij verlangde?
Zij liet hem geen keus.
- Bode.... naar Jodocus gaan,’ bracht zij nog eens uit, liet het hoofd achterover in de kussens vallen en sloot de oogen.
Vader Hubertus holde naar buiten.
Wellicht waren Eberhard en ridder Ehrenfried nog in de buurt.
Hij keek uit, maar zag ze niet meer.
Tot wien zich te wenden onder de vele onbekenden die voorbijgingen.!
Juist wilde hij op goed geluk af iemand aanspreken, toen hij in de verte jonker Meerwalden zag aankomen, achter hem een der hofmeesters van den Keizer met blad en schenkkan....
Roswitha's ontbijt vóór haar vertrek....
Hij liep hem tegemoet, vroeg naar graaf Auersperg, vertelde wat gebeurd was en wat Roswitha verlangde.
- Een bode om Jodocus te waarschuwen,’ eindigde hij.