Toen had zij vader Hubertus en zijn vroom goed hart leeren kennen.
Hij was haar als haar schaduw gevolgd na den dag waarop hij haar in den bloementuin had opgezocht, vol goeden wil om haar te helpen, en vol verdriet dat hij haar rust, naar hij meende, had moeten verstoren.
Zijn steun en zijn troost waren haar een weldaad geweest. Met hem had zij overlegd, verbergende haar strijd voor jonkvrouw Gonda, totdat haar besluit had vastgestaan: bescherming te zoeken in een klooster.
En vóór Roswitha's terugkomst!
- Help mij. Bescherm mij tegen mij zelve, lieve eerwaarde Moeder,’ had Godelieve gebeden, bij haar komst in het klooster.
Dat haar steun noodig was, had de abdis gelezen in de vragende treurige oogen vóór haar.
En zij hàd Godelieve gesteund, niet het minst bij haar weigering om mee terug te gaan, toen ridder Dagobert haar kort daarop had opgeëischt.
Na zijn heengaan had Godelieve met nog meer kracht de zwaarte van haar besluit gevoeld.
Het klooster leefde zijn eigen leven. Het hief zich hoog boven begeerten en aanvechtingen van de wereld en zong jubelend zijn zangen boven het aardsche uit. In gangen en cellen murmelde naklank van gebeden. De zoete geur van wierook wijlde waar zij trad.
Alles stilte en rust.... Godelieve kwam zich zelf voor als een reeds gestorvene, die met alles heeft afgerekend, alles verloren, alles opgegeven.
Zij had verzocht het kleed der nieuwelingen te mogen dragen.
Zij wenschte een zichtbaar teeken van scheiding tusschen datgene wat achter haar lag, wilde er aan herinnerd worden dat geen terugkeer mogelijk was.
Ook om werk had zij gevraagd, en men had haar de vol-