- Dring Godelieve niet,’ zei tante Gonda uit haar kamer. ‘Godelieve heeft beloofd mij te helpen....’
‘Maar een half uur,’ pleitte Roswitha.
Doch zij kreeg geen antwoord. Godelieve had zich afgekeerd en tante Gonda haar deur gesloten.
Wat boos ging Roswitha terug. Zij had alles zoo goed bedoeld, en Godelieve willen doen deelen in haar pleizier.
- Komt zij niet?’ vroeg Eberhard.
Hij zat al in den zadel, midden op 't binnenplein.
Nu kortte hij de teugels, legde de beenen aan en deed zijn prachtigen vos steigeren.
- Jammer, met ons vieren ware het beter geweest,’ besloot hij, terwijl hij zijn vos weer deed neerkomen en hem op den hals klopte.
- O, ik zal rijden voor twee,’ lachte Roswitha weer in goede luim.
En zij besteeg haar paard en nam de lans die Hendrik haar toereikte.
Ridder Dagobert en zijn zwager keken toe op de bovenzaal.
- Was zij maar een jongen,’ dacht de eerste. ‘Mijn mooi sterk kind, lenig en veerkrachtig, met oogen die alles zien en een geest die alles begrijpt. Geen man die 't haar verbeteren zou.’
- Zie-je hoe behendig zij haar paard heeft gewend en den ring heeft genomen?’ vroeg hij zijn zwager, die even verdiept was in het beschouwen van zijn zoons als ridder Dagobert in zijn dochter.
De beide palen, waartusschen de ring aan het koord had gehangen, werden door stalbedienden weggenomen, de gaten gedicht en vastgestampt.
De palen, nu op schragen gelegd, moesten dienst doen als hindernis bij het springen.
Eberhard deed zijn paard achteruitgaan tot aan het einde van het binnenplein, zette het in galop en - was er over.