Opstellen over Colijn van Rijssele en andere Rederijkers
(1958)–Eugène de Bock– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
X. Veertien pleidooien voor de koopmanIk meen even de aandacht te mogen vestigen op een reeks van twaalf prologen, gespeeld op het Antwerps landjuweel van 1561, in antwoord op de ‘vraghe hoe oorbaerlijck ons zijn die cloecke Engienen / Cooplieden die rechtveerdelijck handelen’. Deze prologen dienen niet als inleiding voor omvangrijker spelen, wat de naam zou laten veronderstellen, maar staan geheel op zich zelfGa naar eind1. Zij worden in de Spelen van zinne van 1562 telkens na de zinnespelen afgedrukt. Toch schijnen zij vóór de zinnespelen te zijn opgevoerd, als we mogen voortgaan op het laatste vers van de proloog van Lier (p. 496): Wy groeyende boomkens gaen terstont beghinnen.
Zij bevatten geen rondelen en ook geen refreinen, in tegenstelling met zovele zinnespelen en kluchten; het zijn uiteenzettingen, meer dan eigenlijk toneel. Floris Prims heeft er reeds over geschreven in de Gazet van Antwerpen van 18 februari 1940 en gezegd: ‘Voor den Lof van Antwerpen, voor den Lof van de Koopmansschap, zijn deze stukken merkwaardige literatuur. Zij zijn ook van belang voor de kennis der sociale verhoudingen en begrippen.’ Hij gaat daar echter niet verder op in; zijn citaten zijn tamelijk toevallig gekozen en illustreren zijn getuigenis maar matig. Wat is de bedoeling geweest van de inrichters? Terecht werd nog onlangs, in een algemene discussie tijdens de Journées internationales d'Etudes sur les fêtes de la Renaissance in de abdij van Royaumont (juli 1955), na een mededeling van G.R. Kernodle over de middeleeuwse optochten en het openluchttoneel, gedrukt op het belang van de vraag waartoe al die feestelijkheden strekten, met welke bedoeling en met welke behoeften van de samenleving ze verbonden warenGa naar eind2. | |
[pagina 105]
| |
Het is duidelijk, dat dit onderdeel van de manifestatie van 1561 een zelfverdediging en zelfverheerlijking van de koopman bedoelde, wat nergens beter kon geschieden dan in de stad die de wereldmarkt beheerste. De grote organisator van het landjuweel was de financier en burgemeester Van Stralen. Prins van de inrichtende kamer was de groothandelaar Melchior Schets. Redenen tot zelfverdediging waren er genoeg. De handelaars stonden niet in een geur van heiligheid. De vervallende ridderschap haatte hen en de volksmening was hen niet gunstig; de rijke groothandelaar werd gaarne van warenvervalsing en andere misdrijven verdachtGa naar eind3. De kerk verwierp feitelijk alle handelswinst. Thomas van Aquino achtte de handel slechts toelaatbaar in zoverre hij in de noodwendigste levensbehoeften voorzagGa naar eind4, en Erasmus, die toch een heraut was van de nieuwe tijd, schreef nog dat de kooplieden het verachtelijkste van alle bedrijven uitvoeren, zij liegen, zweren valse eden, stelen en bedriegen, maar willen toch overal de eersten zijnGa naar eind5. In Scamel Ghemeente ende Trybulacie van Cornelis EveraertGa naar eind6 wordt van iemand gezegd dat hij ‘in oncuusheyt (leefde) Als cooplieden heeren / ofte sulcke stapels’ (verzen 121-122). Daar komt nog bij dat rond het midden van de 16e eeuw volgens Pirenne juist de stad Antwerpen onrustwekkende voortekens vertoonde. Het crediet van zijn bankiers was tot het uiterste overspannen. Rond 1560 stelt Guicciardini de toenemende speculatie en het gebrek aan commerciële eerlijkheid vastGa naar eind7. Bovendien voelden de Antwerpse kooplui zich bedreigd door de anti-protestantse maatregelen van de regering. Evenals de rederijkers, waarmede meerderen onder hen omgang hadden, waren ze aangetast door de nieuwe denkbeelden. Van Stralen zou enkele jaren later onthoofd worden. Elisabeth von Ranke in een artikel ‘Von kaufmännischer Unmoral im 16. JahrhundertGa naar eind8’ merkt op dat het voor de 16e-eeuwse koopman niet altijd gemakkelijk was een absolute eerlijkheid te betrachten in verband met de onnauwkeurige maten en gewichten, de slecht bepaalde geldwaarden, het ontbreken van bederfwerende middelen enz. Jan ImpynGa naar eind9 waarschuwt in zijn | |
[pagina 106]
| |
Nieuwe instructie van 1543 tegen oneerlijkheden bij de nog veel voorkomende ruil of ‘manghelinghe’. E. von Ranke haalt ontstellende voorbeelden van bedrog aan maar zij kan niet antwoorden op de vraag of de kooplui van de 16e eeuw een bijzonder immorele stand waren. SombartGa naar eind10 schrijft dat de deugden van de goede koopman die van de burger waren: vlijt, matigheid, spaarzaamheid, betrouwbaarheid (Vertragstreue). In verband met de rudimentaire techniek en met de nog even rudimentaire geletterdheid van vele kooplui moest er een groot belang gehecht worden aan het gegeven woord. SteinhausenGa naar eind11 haalt een plaats aan uit het handelsboek van de Ulmer koopman Ott Ruland (midden 15e eeuw), waarin deze noteert nog een bedrag te verwachten van een koopman waarvan hij de naam niet meer weet. Dit alles hebben de kooplieden zelf goed beseft. In 1532 zonden de Spaanse kooplieden uit Antwerpen hun biechtvader naar Parijs om sommige gewetensvragen voor te leggen aan de doctoren van de universiteitGa naar eind12. Zij beseften dat het innen van intrest en het winnen van een speculatief fortuin onzedelijk waren en in tegenspraak met het woord van de bijbel: Gij zult uw brood eten in het zweet uws aanschijns, maar zij stelden daartegenover de grote risico's en de gevaren van de reis. Iedere handelsverrichting die een verplaatsing van de koopwaar met zich bracht, schrijft Sombart in een beschouwing over de 13e eeuwGa naar eind13, was een moeizaam en meestal gevaarlijk werk. De koopman moest zelf het zwaard omgorden, weken en maanden lang in eigen persoon wagenvoerder en herbergvader spelen om zijn paar colli veilig op hun bestemming te brengen. In een 13e-eeuws Frans Dit des marcheanzGa naar eind14 lezen we: ... l'on doit les marcheans
deseur toute gent honorer;
quar il vont par terre et par mer...
en vernemen we welke weldaden ze aan het volk bewijzen. Een zelfde geluid klinkt uit een gedicht van Gilles li Muïsis uit de 14e eeuw, die echter wel de wisselaars en de bankiers aanvalt, en uit Les enfances Vivien, ook uit de 14e eeuw: Honorez les marchands, ô mon fils...
| |
[pagina 107]
| |
In de 16e eeuw is de veiligheid er niet op verbeterd. Over de moeiten van de reis zullen we dan ook meer vernemen in de burgerlijke literatuur, die vooral in de Nederlanden tot bloei is gekomen. Van Everaert kennen we de goedleefse coopman die vyf pondt grooten vercusteGa naar eind15. De kleine koopman, de marskramer, speelt een rol in verschillende kluchten, bijv. in het tafelspel van een coomenGa naar eind16. Van een Spel van II cooplien, in 1532 te Gent gespeeld, kennen we alleen de naamGa naar eind17. In het Spel vant cooren van de Haarlemmer Lauris Jansz., van 1565, worden de grote graanopkopers aan de kaak gesteld, maar over het algemeen moeten we niet verwachten, dat de handel in een slecht daglicht zal worden gesteld in een kunstvorm die door de burgerij beoefend wordt.
Wat is nu het resultaat geweest van de Antwerpse prijskamp? Blijkbaar lette de jury vooral op de virtuoze rijmkunst en op de spitsvondigheid van de allegorieën. De eerste prijs werd toegekend aan de Lelikens uuten Dale van Zoutleeuw. In hun proloog treft ons in de eerste plaats de uitvoerige symboliek van een op het toneel gebracht schip, en het gehele stuk is van een ingewikkelde, zij het daarom zeker niet onverstandige beeldspraak, die streeft naar een principiële verdediging van de handel. ‘Behoeflycke nature, een arm man’, treedt op met een uiteenzetting over het wezen van de menselijke armoede. Elk dier wordt ‘sonder arbeyt ghelaeft’ maar voor de mens is er ‘niet dan een miserie al zijn leven’. Zo zou het ten minste zijn als er geen handel was, gaat de dichter ons tonen. Hij laat ‘Goddelycke dispensatie’ optreden om te verklaren dat God dat zo heeft geschikt opdat we elkaar zouden helpen. ‘Deen mensch moet dander wt liefden voeden... Deen lant brengt wijn dander best coren draegt.’ De handel wordt hier gelijk gesteld met de naastenliefde en de internationale solidariteit. Want als de arme opwerpt dat hij de buitenlandse produkten toch niet kan gaan halen, brengt Goddelycke dispensatie hem bij ‘de rechtveerdighe coopman’ die hem het schip toont: ‘Mijn schip heet Gods gheleyde en | |
[pagina 108]
| |
goede wercken lade ick voor balast.’ Hij overhandigt hem ‘van zijnen goede’, nl. twee pakjes, ‘neeringhe en wasdom’, waarover dan nog verder wat gefilosofeerd wordt. De tweede prijs wordt uitgereikt aan De Pioen van Mechelen voor een vloeiend, rustig, maar nogal mat betoog. Wij zouden allicht de voorkeur gegeven hebben aan dat van de Christusoogen van Diest. Het stelt, evenals de proloog van de Lelie Bloemen van dezelfde stad, tegenover het bijbelse voorschrift dat ieder in het zweet zijns aanschijns zijn brood moet verdienen de parabel van de dienaars die de éne wel, de andere niet de hem toevertrouwde penningen hadden laten opbrengen. Een ‘schipman’ met een kompas en een voerman met de zweep ‘blijde boodschap’ ontmoeten elkaar op het toneel en begroeten een ‘statelijke’ vrouw staande voor een winkel met schilderijen, tapijten, laken, borduurwerk en gebreid werk, die hen vraagt wat ze hier komen doen. Zij komen de lof zingen van de koopman. Het water van God, zeggen ze, is over de wereld verdeeld in verscheidene wateren, die alle bevaren worden door ‘dexpeerdighe subtijle wijse cloecke prijsweerdighe cooplieden om elck lant constich te besorghen wat van noode is’ want ‘dat het een lant voortbrenght is in dander lant groot ghebreck’. De voerman rijdt op Augsburg en Straatsburg Met waghens / met kerren / door dorpen en steden
Van uut overlant tot int lant hier beneden
Van Cuelen / Leypsich / Basel / Norenborch / Vranckvoort
Limborch / doort lant van Valckenborch...Ga naar margenoot+
De zeevarenden ... hebben Eylanden vonden door cloeck beleyt
In de Oceansche zee / van welcken bediet
Ptolomeus oft ander Cosmographi niet
Gheweten en hebben...Ga naar margenoot+
......
Sy hebben die wilde zee
Met arbeyde eerst veylich en reysich ghemaect.Ga naar margenoot+
Zoals de meeste deelnemers hebben de rederijkers van Mechelen een bijzonder compliment voor hun gastheren over: | |
[pagina 109]
| |
Antwerpen kan met geen enkele andere stad vergeleken worden (p. 309). Haar kooplieden zijn de helpers van alle componisten
Van Mercurialisten / en Poetisten
Astrologijns Historischrijvers vol vromen
Sy hebben alle goede Consten doen comen
Ten voorschijne / door haer is deze stadt vermaert
Als een gulden aertsch paradijs eenen boomgaert.Ga naar margenoot+
Deze kultuurbevordering straalt over de hele bevolking uit: ...Oock worden wy al rijcker
Netter van manieren...Ga naar margenoot+
De kooplieden steunen de keizer: Door haer wort een Prince victorieus.Ga naar margenoot+
Zij voorkomen de grote duurte. Zij helpen de behoeftigen, de wezen, stichten scholen voor de arme kinderen. Het is een goed overzicht van de rol van de koopman in onze toenmalige samenleving en een illustratie van de zich voltrekkende evolutie in het armenwezen, waarvan in deze tijd het beheer van de kerk naar de gemeente overgaatGa naar eind18. De proloog van Tcauwoordeken van Herentals is een vrolijke samenspraak tussen een ‘de dorpen’ voorstellend landman die naar de stad komt om te leren wat een koopman is, een burger die de stad en een jonker die het gehele land voorstelt. Burger en jonker houden de landman een beetje voor de gek. Het is nogal moeilijk om hem het werk van een koopman te verklaren: ...sij vlieghen als mugghen
Over lant / over zee
zeggen ze (p. 526). Zijn het dan landlopers, vraagt de landman, binden zij ook schotelen (527)? Zij kunnen vergeleken worden met de marskramers die de landman al bij de kerkmuur heeft zien staan, maar Hunnen handel is groot van hout / peck / ijsere enz.Ga naar margenoot+
| |
[pagina 110]
| |
De koopman wordt geroemd als geldschieter, als scholenstichter (529), en hij is ten slotte onmisbaar: - Sou tuwent wel van als wassen in deerde?
- Jaet wat icker saeye.
- Maer saeydy daer van als?
- Dat ick weet datter wassen sal.
......
- Ghy hebt wel wit sant / maer ghy en hebbet sout niet.
- Wij hebbens nochtans hanghen in ons schouwe /
Maer niet vele.
- Dats daer ick henen wouwe /
Sonder den Coopman en haddijs niet ghecregen.Ga naar margenoot+
Dan komt het complimentje voor de Antwerpse gastheren: Wat waren we honderd jaar geleden, toen we alleen onze ‘draperye’ kenden? Nu komen Italië en Indië bij ons aan huis, in de stad die Brugge heeft opgevolgd: ...Antwerpen is die stede
Daer Fortune perfortce wilt neder vallen.Ga naar margenoot+
Ook deze proloog had zeker bekroond mogen worden. Misschien vond de jury ze niet plechtig genoeg? Het Marie Cransken van Brussel zegt van de rechtvaardige koopman: Hy is den Ambachts man een verblijdinghe grootGa naar margenoot+
.......
Want den armen en blijft vry niet verghetenGa naar margenoot+
.......
Tgraen en wordt niet vervalschtGa naar margenoot+
en ten slotte: Laet ons den rechtveerdighen God vroech en late
Bidden dat hy Hantwerpen (Coopstede vermaert)
Wil houwen in eenen rechtveerdighen state
Want dats des lants en der ghemeynten welvaert.Ga naar margenoot+
De Goudbloem van Vilvoorde en de Lisbloem van Mechelen spreken terloops van Jozef, die Egypte behoedde voor de dure tijd. | |
[pagina 111]
| |
Der Vreuchden Bloeme van Bergen op Zoom is hier en daar nogal sceptisch en waarschuwt de koopman: Den dorstighen laeft / en den naecten dect
Altijt tot liefden strect // gheen quaet en verkiest
Op dat ghy u siele niet en verliest
Want als eenen roock verghaet hier die mensche.Ga naar margenoot+
Ook Den Vierighen Doorn van 's-Hertogenbosch, in eentonige achtregelige strofen, is nogal sceptisch. Eerlijke kooplieden... Daer sijnder / dan tghetal mocht wel meerder wesen.Ga naar margenoot+
De argumenten van de verschillende rederijkerskamers zijn overigens vrij eensluidend. Zij betreffen vooral de gevaren van de reis en de liefdadigheid. De Goubloeme van Antwerpen looft Die cloecke cooplieden... die...
...te water te lande / sonder versaghen
Hitte / en couwe / moeten verdraghen
En dan by vlaghen / noch perijckel en schade.Ga naar margenoot+
De Olyftack: Te water / te lande in groot perijckel vaert
Soeckende proffijt vanden lande alleene
Die zijn lijf / goet / noch gelt gheenssints en spaert...Ga naar margenoot+
De Lelie Bloeme van Diest: Hy zeylt de werelt omme...Ga naar margenoot+
Den Groeyenden Boom van Lier laat de koopman zeggen: Al maeck ick over berch en dal my moede
Int wech reysen en keeren nachten en daghen
Niet al om mijn selfs en eest / elck dit bevroede
Maer voor mijn naeste oudt ionck van bloedeGa naar margenoot+
(wat niet wegneemt dat Fortuin is ‘te mywaerts waeyende den wint van voorspoede’, p. 490). Over de noodzakelijke uitwisseling tussen de verschillende landen zijn er aardige verzen: De Pioen Bloeme van Mechelen: | |
[pagina 112]
| |
Want elck lant (hoe vruchtbaer dat oock sy)
Draecht alle vruchten niet / noch en gheeft alle vee.Ga naar margenoot+
Lier: Sonder (de handel) sou deen lant dander niet spijsen...Ga naar margenoot+
Over de liefdadigheid van de koopman laat de Olyftack een ambachtsman verklaren: Hoe benaut / hoe beswaert was ick in drucke
Door oorloghe en dieren tijt...
Och en hadde broederlijcke liefde ghedaen
En den coopman ick waer van hongher deurreten
.......
Ick was sonder haver / coren / broot ende ghelt.Ga naar margenoot+
De Roose van Leuven zegt dat in de slechte tijd O God... Ghy ontstaeckt den Coopman tot liefden ingloedich.Ga naar margenoot+
Zij beseft dat deze liefdadigheid een soort van losprijs is: Dalmoesen die ghedaen zijn / hoort hier wel naer /
Van tgheen dat rechtveerdich hier vercreghen / is /
Bedeckt die sonde / en weerhoudt veel plaghen swaer.Ga naar margenoot+
De Lelie Bloeme van Diest heeft een uitvoerige uiteenzetting over de koopman als eerlijk afnemer, als werkgever, als weldoener: In den dieren tijt heeft hy coren bestelt
Niet aensiende perijckel / storm oft windt
.......
Waer sou den lantman zijn greyn laten / nu
Waer sou den arbeyder by gheleven connen
Wie sou den ambachts man sijns goets weerde ionnen
En de / den Coopman rechtveerdich in sijn werck
.......
O gheluckich Hantwerpen...Ga naar margenoot+
Vele vondelinghen en weeskinderen
Oude / miserabile / mannen en vrouwen
Werden door den Coopman onderhouwen
De ghevanghenen verlost / ghelaeft / en ghetroost
.......
| |
[pagina 113]
| |
Benaude / ziecke / stelt hy in een goed propoost
Hy voeyt / hy cleedt / hy scoeyt / de innocenten
.......
Den armen en weesen stelt hy regenten
Tot der scholen
.......
Hy doet hen leeren een ambachtGa naar margenoot+
.......
Gods huysen hy sticht
.......
Hy blust orloghe / pays prijst hy int lant
Waer door dat neeringhe hier groeyt habundant.Ga naar margenoot+
De geldmiddelen waarmede het land in stand gehouden wordt komen van de koopman, zegt de Pioen van Mechelen: Dus leven de menschen al by malcanderen...Ga naar margenoot+
De Lelie Bloem van Diest: Hy is tfondament en den stercken steen
Daerop ghesticht sijn landen en rijckenGa naar margenoot+
.......
O rechtveerdich Coopman ghy sijt seer nootelijck
Dese nederlanden...Ga naar margenoot+
Den Groeyenden Boom van Lier denkt aan de arbeider die ... Timmert en metst
In reghen in wint spit en graeftGa naar margenoot+
en looft de goedwillende kooplieden: Sy gheven minlijck loon
Sy sijn reale
.......
Met niemants arbeyt en gaen sy slapen
Int meten int weghen sijn sy rechtveerdichGa naar margenoot+
.......
Al wat hantwerck can sietmen winnen haer broot
Aen die rechtveerdighe diet al onderhouwen...Ga naar margenoot+
| |
[pagina 114]
| |
Het is alles samen een volledig overzicht. Zelfs het geluk van de koopman wordt niet vergeten: Alst schip inde haven is hoe vrolijck cryiertmen...Ga naar margenoot+
Hy domineert / hy bancqueteert ghildelijckGa naar margenoot+
noch in het bijzonder zijn mecenaat: De Pioen Bloeme van Mechelen: De Cooplieden zijn oock der clerckgyen nootelijck /
Voortbringhende / uut allen contreyen int licht /
Wat daer oyt loflijcken is gheschreven ghedicht /
En voorts alle speculatijve consten...Ga naar margenoot+
Tcauwoordeken van Herentals: Als hem faelgeert eenen Coopman te vindene
En blijft de Conste dan niet onder de voeten...Ga naar margenoot+
De Lelie Bloeme van Diest: Scutters / Schermers / en Rhetorizienen
Vigeren hier door den Coopman voorwaer...Ga naar margenoot+
De Roose van Leuven: Sij timmeren in stadt schoon habitatien
Tot een vercieren van buyten van binnen...Ga naar margenoot+
Een overal terugkerende opmerking is ten slotte die betreffend de rol van het gegeven woord in een handel waarin de palmslag nog vaak de rol van het kontrakt vervult. Zij komt woordelijk voor in alle prologen. Mechelen: Cooplien rechtveerdich / wiens woort is ia / en neen...Ga naar margenoot+
Marie Cransken, Brussel: Sijnen ia / is ia / sijnen neen / neen eendrachtich...Ga naar margenoot+
Olijftack, Antwerpen: Die met ia en neen sonder eedt hun gheneeren...Ga naar margenoot+
Den Groeyenden Boom, Lier: | |
[pagina 115]
| |
Niemant en ontwijck ick / die my recht hanteert
Als om my ia ia / en neen / neen ghesciet...Ga naar margenoot+
Goubloeme, Antwerpen: Een ghetrou coopman...
Die sijnen ia / ia / en sijnen neen / neen / betoont...Ga naar margenoot+
Den Vierighen Doorn van 's-Hertogenbosch: Haer ia / is haer ia / neen / neen / met accoort...Ga naar margenoot+
Leliebloem, Diest: Sijn woort is ia en neen...Ga naar margenoot+
Deze eensluidendheid is zeker opmerkelijkGa naar eind19. Alles te samen zijn deze prologen wel een bijdrage tot de kennis van de 16e-eeuwse koopman, en ongetwijfeld is ook dit onderdeel van de grote manifestatie van 1561 een succes geweest. |
|