Opstellen over Colijn van Rijssele en andere Rederijkers
(1958)–Eugène de Bock– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
III. OrganisatieDe gilden, ambachten en broederschappen komen rond het midden van de 15e eeuw tot hun hoogste bloei. Zij worden volgens een omstandig reglement geregeerd. In de broederschap die zich te Antwerpen onder de bescherming van Sint Antonius stelt worden niet alleen de bij te wonen missen voor het eigen altaar vastgesteld, en wat er moet gebeuren als een van de broeders overlijdt, maar ook de maaltijden die op Sint Antoniusdag gehouden worden: ‘arweten, hamelvleysch, lams vleisch, konine ende capone, ende boter ende kese, ende voert broot, wijn ende biers in redeliker wijsGa naar eind1.’ Dezelfde plichten en gemeenschappelijke maaltijden worden voor de rederijkers voorzien, met bovendien de literaire oefeningen, vergaderingen en opvoeringen. Hun reglementen lijken doorgaans op die van de schuttersgilden, die zich in de vorige eeuw van de ambachtsgilden hebben losgemaakt. Pax Vobis te Oudenaarde is reeds een laatkomer, als zij in 1519 aan Scepenen ende Raet verzoekt om ‘eene wettelijke gulde’ te mogen oprichten ‘gelijk degone vande neeringen ende ambachten vander stede’, hierbij vooral bepalend welke missen zullen gelezen worden, hoe de begrafenissen geregeld enz.Ga naar eind2. De Fonteine te Gent heeft een prins, zes raadsleden, een factor en een prince d'amours die zelf zijn ‘jonghers ende mede amoureusen’ aansteltGa naar eind3. De prince d'amour heeft de leiding van de vermakelijkheden; de factor schrijft doorgaans de op te voeren spelen en leidt de opvoering. In de Violier te Antwerpen is de factor ondergeschikt aan de prins der personagien, welke personagien of spelende leden aan beiden gehoorzaamheid verschuldigd zijnGa naar eind4. De voornaamste functie was aanvankelijk waarschijnlijk die van de hoofdman, die op het einde | |
[pagina 26]
| |
van de 15e eeuw door de prins overvleugeld schijnt te worden, wiens naam te Gent het eerst genoemd wordt in 1476; het reglement van 1448 vermeldt slechts ‘een upperste in regimente’. Te Gent is er in de 16e eeuw slechts éen prins, die van de Fonteine; in de andere kamers zijn er dekens. Te Kortrijk zijn de voormannen van de verschillende kamers om beurten prinsGa naar eind5. In het begin van de 17e eeuw heeft de Goudbloem van St. Niklaas hoofdprins, deken, facteurs, prince d'amour, cornet, ouddekens en gemene gildebroedersGa naar eind6, het Lindebloemken van Mol Prince, Hooftman, Dekens, Boutmeesters, ende facteurGa naar eind7. In het reglement van 1480 van de Violier te Antwerpen wordt de hoofdman vóor de prins genoemd die overigens de eed moet afleggen in handen van de hoofdman. De hoofdman wordt, althans in 1550 en later, door de magistraat aangesteldGa naar eind8, de prins gekozen door de kamer. In het octrooi van Filips II voor het landjuweel van 1561 wordt nog gezegd: ‘Wy hebben ontfangen de ootmoedige supplicatie van den hooftman, prince, deken, ende gemeyne gesellen vander camere... die ViolierenGa naar eind9.’ De kaart van 1483 van Hulst spreekt alleen in naam van ‘prinche, facteur, deken ende besorghersGa naar eind10.’ In de afbeeldingen van de intrede van de Brabantse kamer uit Amsterdam op het landjuweel van Haarlem van 1607 wandelen Hooftman en Prins als gelijken en gelijk gekleden naast elkaar, de hoofdman rechts van de prinsGa naar eind11. In de latere Hollandse kamers blijkt men over het algemeen keizer te zeggen in de plaats van prins en in de kamer van Gouda op dezelfde afbeeldingen zien we de keizer rechts van de hoofdman stappen. Den Lust-Hof van Leiden, 1596, spreekt echter van Keizer, Prins en Factoor. Volgens Van Even was de hoofdman zoveel als de voorzitter, de prins meer een erevoorzitterGa naar eind12, maar dat onderscheid was zeker in de aanvang niet zeer duidelijk; wij weten bijv. dat de prins van de Violieren de kledij van de leden voorschreefGa naar eind13. Nog in het begin van de 17e eeuw had de Rode Roos van Hasselt als prins Reinier Comans, die waarschijnlijk haar factor geweest was, die in ieder geval én speler én prins was en in 1613 het repertorium van de kamer copieerdeGa naar eind14. In de 17e eeuw schijnt prins nog alleen een eretitel te zijn. Er wordt ook wel eens een ‘koning’ vernoemd, blijkbaar in | |
[pagina 27]
| |
navolging van de koning die bij de schutters door zijn overwinning bij het schieten wordt aangeduid. Bij de rederijkers wordt hij door het lot gekozen en hij lijkt niet veel meer te zijn dan de koningen die met vastenavond worden aangesteld in sommige wijken van de stad, om pret te makenGa naar eind15, al zien we hem soms prijzen geven aan de beste dichters. Aan de kledij werd veel belang gehecht. Maria t' eeren van Gent, ‘ter eeren van Godt van hemelrijcke ende van der weerder maghet Marie’, volgens het reglement van 1478 bestuurd door een deken en twaalf proviseers, voorziet slechts een kleed voor deze dertien vooraanstaanden en krijgt er in 1509 een hooglopende twist over met de machtige schuttersgilde van St. JorisGa naar eind16. Er zijn ook ‘beminders’, wat wij nu waarschijnlijk begunstigde leden zouden noemenGa naar eind17. Een deken en twaalf raden of proviseers telt ook de Boômloze Mande of Sinte Agnete te Gent, volgens haar reglement van 1449, evenals zes rhetorisienen ende esbatementeursGa naar eind18. Ophasselt heeft volgens haar instelbrief van 1482Ga naar eind19 een deken en twee gezworenen. De Violier te Antwerpen, die in 1480 met de St. Lucasgilde van de beeldende kunstenaars versmolten wordt, heeft volgens een ordonnantie van 1619 boven de gewone gildebroeders of liefhebbers een hooftman, prins, dekens (samen met St. Lucas), ouders en twee prinsen van personagien. Personen die in een andere gilde zijn kunnen worden aangenomen als ‘vrij persoonen oft liefhebbers’, onbeëdigd en niet geprivilegieerd. Verder wordt ook gesproken van ‘liefhebbers oft personagien’ waaronder de spelers verstaan worden, die dus buiten de engere kring van de geprivilegieerde gildebroeders kunnen worden gerecruteerdGa naar eind20. De reglementen betreffen vooral de bij te wonen missen, de te dragen kledij (de H. Geest te Brugge in 1495 schrijft ‘eenen swarten kerel’ voor ‘tsij van fluweel, satijn, damast, camelot ofte laken... hebbende opde slincker borst gheborduert eene witte duyve...’), de te betalen bijdragen, de aanstelling en de bevoegdheden van de leiders, de te houden maaltijden, de plichten bij het overlijden van een medelid, het gedrag tijdens de samenkomsten, en de eigenlijke rhetoricale werkzaamheden. De door de Kortrijkse magistraat in 1514 aan de Kruisbroeders verleende institutiebrief vermeldt de kapel van de kamer, het | |
[pagina 28]
| |
zingen van zeven missen in het jaar, het jaarlijkse spelen van de Passie, het dragen van een toorts ‘ende gaen in heurlieder lijnwaet’ in de processie van Sacramentsdag. Zij mogen verder alles doen wat een rederijkerskamer past, en een ‘paruere’ dragen met een kenteken op de rechter mouw. De Zeegbare Herten van Roeselare die in 1474 zestig confraters aan tafel verenigen, hebben in 1516 een prins, een hoofdman, een deken, twee bezorgers, een ontvanger, twee dichtmeesters, een alpheris. Hun berijmd reglement betreft o.a. de doodschuld en de rolverdeling bij opvoeringen, en toont zich, evenals meer andere ons bewaarde reglementen, zeer bezorgd om het gedrag van de gildebroeders: Zij moeten matig zijn in het drinken. Na de vergaderingen moeten ze niet naar ‘vraukens oneerbaar’ gaan Ofte het soude u schaden,
In herberghen hier ofte daer,
Maer ghij sult eenpaer naer huijs stillen u paden.
Als ghij daer sijt meught ghij u beraeden
Ende gaen daer ghij wilt...Ga naar eind21
Ook het reglement van 1533 van Hoogstraten dat 36 gezellen voorziet, ‘den hootman ende de (twee) dekens daer inne begrepen’, heeft het behalve over het onderhouden van het altaar, de maaltijden, de dodenmissen en de begrafenissen uitvoerig over het gedrag op de vergaderingenGa naar eind22. Dat van de Kruisbroeders van Poperinge (1531?), met prins, deken, ballieu, tresorier, beleders en knapen, bevat alleen maar bepalingen over het gedragGa naar eind23, en de Droogaers van Wervik verbieden in 1609 het ‘trecken van messen ofte andere gheweere... Item dat elck hem zal moeten wachten van naer elckandere te slaen, steken ofte smiten tzy met steenen, potten glasen, taillooren, platteelen, zoudtvaten ofte eeneghe andere instrumenten’Ga naar eind24. Er wordt over het algemeen ook een bode of knaap aangesteld. In de Schadtkiste van 1621 treedt een van deze boden zeer uitzonderlijk ook als dichter op. Zij hebben hun werk vooral als zij de grote feesten moeten aankondigen van stad tot stad. Zij worden overal feestelijk onthaald en krijgen een klein geschenk, bijv. een zilveren plaatje met het wapen van de stad. Hierin werd slechts het oude gebruik voortgezet, volgens welk bij plechtige gelegenheden menestreels gebruikt | |
[pagina 29]
| |
werden als boodschappers van het gezag. Reeds koning Ettel, de tweede man van Grimhilde, ‘zond zijne beide herauten (videlaere) Wervel en Swemlijn met de uitnoodiging naar Worms, om te midzomer een feest te komen bijwonen’Ga naar eind25. Is onze oude geschiedenis vol voorbeelden van bloedige veten tussen de handelssteden, de rederijkers hebben daar boven gestaan. Hun geregeld onderling verkeer heeft de vorming van een gemeenschappelijke taal van Amsterdam tot Duinkerken mogelijk gemaakt. In 1496 verenigt een landjuweel te Antwerpen reeds 28 kamers uit Vlaanderen, Brabant, Holland en ZeelandGa naar eind26. In 1565 ontvangen de rederijkers van Roeselare uitnodigingen uit Hulst, Ronse, Oudenaarde, Nieuwkerke, Meessen, Belle en VormezeleGa naar eind27. Het landjuweel van 1561 verenigt 19 kamers en overtreft alles wat zich op dit gebied heeft voorgedaan. In hetzelfde jaar worden rederijkersfeesten gehouden te Rotterdam, waarvan het verslag in 1564 te Antwerpen wordt uitgegeven. De rederijkersfeesten te Leiden in 1596 verenigen bijna alle kamers van Brabant en Holland. Brussel behaalt de eerste prijs te Haarlem in 1601, Antwerpen in 1610. Haarlem ontvangt in 1613 negen kamers, waaronder die van Antwerpen, Brugge en Oudenaarde; Amsterdam ontvangt in hetzelfde jaar Sluis en Antwerpen, en Mechelen ontvangt in 1620 's Hertogenbosch, Berg op Zoom, Goes, Haarlem, Leiden en andere Hollandse kamersGa naar eind28. De besturen worden autonoom verkozen zolang de gemeenten welvarend en machtig genoeg zijn, maar mede ten gevolge van de moordende onderlinge twisten, bijv. tussen Gent en Oudenaarde onder Maximiliaan, neemt deze macht zeer af. Keizer Karel fnuikt de stad Gent na de onlusten die daar in 1539 plaats hebben; het bestuur van de neringen wordt voortaan door de overheid aangesteld en ook het democratische verkiezingssysteem van de Fonteine wordt gewijzigd (1542): de nieuwe raadslieden worden niet langer door de vergadering aangesteld, maar door de oude raadsleden, en die nieuwe raadslieden kiezen de prins, die op zijn beurt de factor benoemtGa naar eind29. In 1550 stelt de Antwerpse magistraat Anthonis van Stralen aan, ‘ridder, schepen deser stad, om te wesen hooftman vander gilde van St. Lucas alhier, die men noemt de Violiere’ en in de | |
[pagina 30]
| |
17e eeuw zien we de Olijftak nog aan de magistraat vragen, na de dood van de hoofdman, om een nieuwe hoofdman ‘uit de wet’ aan te duidenGa naar eind30; hij wordt niet op de ledenlijst vermeld, in tegenstelling met de prins die nog om de drie jaar verkozen wordt. Een poging tot het controleren van de kamers werd reeds in 1493 ondernomen door Filips de Schone. Hij was toen vijftien jaar en zal wel op gezag van zijn regent en vader Maximiliaan gehandeld hebben, die, na zijn gevangenschap op de Craenenburg in 1488, de weerbarstige gemeenten eindelijk had onderworpen. Hij roept afgezanten van alle kamers ‘vander dietschen tonghen’ naar Mechelen en richt een nieuwe kamer op, Jesus met de balsembloem, die al de andere zal regeren en het gezag ondervangen dat de zogenaamde hoofdkamers te Gent en elders over de andere kamers uitoefenenGa naar eind31. Maximiliaan en niet Filips verleent in dat zelfde jaar het vrijgeleide voor een feest van de Brusselse Lelie aan ‘toutes les confraries de Rethoricque tant de la langue fransoise comme thioise de toutes les villes de noz pays et seigneuries de pardecha’Ga naar eind32. Zat er een bijzondere bedoeling van centralisatie of etatisatie voor bij dit uitdrukkelijke vermelden van de Franstalige kamers? De bestaande kamers bekommeren zich weinig om de innovatie van 1493. Te Gent gaat de ‘souvereine kamer’ de Fonteine, die van Karel de Stoute de toelating kreeg zijn kleuren en het zinnebeeld van het vuurijzer te dragenGa naar eind33, voort met het ‘dopen’ of erkennen van nieuwe kamersGa naar eind34. Zij aanvaardt bijv. in 1516 de rederijkers van Roeselare, d.w.z. dat zij zullen kunnen deelnemen aan de prijskampen en een ‘paruur’ mogen dragen. Zij waren reeds ‘gheinstitueert ende gheconfijrmeert van... mijn heere den Bisschop van Doornicke’ maar ‘by den desolatie ende destructie van deser stede, bij de oorloghe ende brande’ waren de desbetreffende dokumenten verloren gegaan. Zij zullen overal mogen optreden ‘tsij metten gulde vanden voetboghe, handboghe ofte op huer selve’. De stad hecht haar zegel aan deze akteGa naar eind35. Er zijn nog enkele kamers die met een dergelijk gezag bekleed zijn. De Geldsenders of Adrianisten van Belle, ontstaan | |
[pagina 31]
| |
in 1492, krijgen in 1532 hun constitutie van Alpha en Omega te Ieper. De Royaerts van St. Winoksbergen schijnen er door erkend te worden in 1516Ga naar eind36. De Fonteine van Tienen legt in 1531 een geschil voor aan de Roos van LeuvenGa naar eind37, die in 1618 het Lindebloemken van Mol aanvaardtGa naar eind38. In 1611 wordt de Goudbloem van St. Niklaas, als kamer erkend in 1536, door de Fonteine van Gent aangesteld als hoofdkamer voor het land van Waas, d.i. over de kamers van Lokeren, Stekene, Temse, Rupelmonde, Waasmunster, Beveren, Nieuwkerke, ElverseleGa naar eind39. De kamers van Oudenaarde, een vrije en geprivilegieerde stad, schijnen niet door de Fonteine te moeten worden erkendGa naar eind40. Er zijn ook de zgn. papkamers, van jonge lieden of onaanzienlijke ambachtslui, die niet ernstig worden opgenomen of zelfs verboden worden, en in 1539 heeft er te Antwerpen van 24 tot 31 augustus een rederijkersfeest voor kinderen plaatsGa naar eind41. Het gezellig samenzijn en de maaltijden moeten veel gegadigden aangezet hebben om zich aan te sluiten, en daarnaast ook sommige privilegiën. Maar hoofdzaak is toch: het dichten, het toneel. De rederijkers van Pamele hebben in 1556 iedere maand een ‘prinsdag’ waarop de prins prijzen uitreikt voor de gedichten waarvan hij de ‘regel’ heeft opgegeven. Ieder broeder moet er 500 verzen afschrijven of op zijn kosten laten afschrijven van het repertorium, om het verloren gaan van de spelen te voorkomen; wie niet meespelen moeten de spelers helpen met het maken van stellingen, het bezorgen van klederen enz.Ga naar eind42. Zorg voor het repertorium spreekt ook uit een artikel van de kaart voor het feest van Hulst in 1483: ‘dat (de deelnemers) van al dien copie over gheven sullen, eer sy dit beghinnen te spelene’; er wordt zelfs een ‘rijckelicke zelveren penne’ uitgeloofd voor het mooiste manuscriptGa naar eind43. De Nardusbloeme van Goes vergadert in 1563 alle zondagen; twee door het lot aangeduide broeders moeten een refrein opzeggen of een boete betalenGa naar eind44. Hoogstraten vergadert in 1533 elke eerste zondag van de maandGa naar eind45. In de Fonteine te Gent wordt om de drie weken 's zondags het ‘hoedeken’ doorgegeven; die het heeft moet een refrein opgeven en een prijs instellenGa naar eind46. De Antwerpse Violieren vergaderen 's winters iedere zondag om drie | |
[pagina 32]
| |
uur; de factor en een van de prinsen van personagien treden op als rechtersGa naar eind47. De Olijftak stipuleert 24 ‘comparitiedagen’ per jaar, waarop gespeeld moet worden; de prins looft er prijzen voor uitGa naar eind48. |
|