Hendrik Conscience. Zijn persoon en zijn werk
(1912)–Eugène de Bock– Auteursrecht onbekend
[pagina 94]
| |
VII.ALS we over de fouten heenzien, van taal èn stijl, die nu na een halve eeuw van taalontwikkeling zichtbaar worden, veropenbaart zich Conscience als een volmaakt verteller. De verteller moet zijn hoorders kunnen behagen; daarin is hij prachtig geslaagd en hij wist zeer goed, wàt hij vertellen moest en wàt verzwijgen, om zijn publiek te winnen. Het hoogtepunt van zijn vertelkunst heeft hij bereikt in ‘De grootmoeder - verhalen voor kinderen,’ - waar het gevoel nooit opgeblazen, de vorm nooit romantisch is. Een strooien hutje, twee kleine sprokkelaars in het winterwoud en het wijde heideveld, waardoor een ratje loopt dat over zijn bitter leven klaagt, geven den inhoud van de verhaaltjes. Grootmoeder vertelt aan de kleinen van Janneken en Mieken. Doch ook in min geslaagde verhalen - in zulke zelfs als voor ons niet meer genietbaar zijn - glansen nog mooie beelden. ‘Evenals de andere vrouwen droeg zij op haar hoofd een zwaren bussel kruiden, welke zij uit het koren had gewied; de vurige kolrooskens en blauwe korenbloemen hingen waggelend op haar voorhoofd of daalden als kransen der liefde langs haren hals.’Ga naar voetnoot*) | |
[pagina 95]
| |
Conscience was een droomer, een dichter. Talent en gevoel kunnen hem niet worden ontzegd. Hij miste nochtans cultuur en wierp zich, in plaats van zich zelf te ontwikkelen, in den veeleischenden strijd dien de Vlaamschgezinden hadden begonnen. Maar gebeurde dit niet, omdat hij er behoefte aan had, zich ook in dién zin uit te leven, omdat hij in onmiddellijke aanraking wou komen met het volk, - en omdat hij met reden meende, dat het zóo beter was? Er kwam later een tijd dat Conscience de buitenlandsche letterkunde bestudeeren kon. Maar evenals Dickens was hij bang zijn oorspronkelijkheid te verliezen, nu hij niet jong genoeg meer was om de mindere eigenschappen van zijn kunde voor andere te verruilen. Het was hem onmogelijk geweest om uit zijn engere wereld te geraken. Evenals de meeste van zijn vrienden was hij in zijn jeugd arm. Boeken konden ze niet koopen. Nooit had in Antwerpen een Universiteit een kern van beschaving gevormd en nochtans moesten de Vlaamschgezinden er aan denken het volk vóor te lichten. Kritiek kon zijn werk niet louteren. In een brief van 1843 prees hij zelf den goeden geest, die zijn vrienden, de Antwerpsche Vlaamschgezinden, bezielde: Zij lieten geen Vlaamsch werk verschijnen, zonder het te prijzen, indien het maar eenigszins een onderzoek kon doorstaan. Nooit keurden zij af ‘wat voor de tael der vaderen werd gedaen.’ In de jaren van onophoudelijke werkzaamheid in maatschappelijken zin heeft hij nochtans zijn beste literair werk geleverd. Hij had toen het volle geloof in zijn eigen krachten. Zijn romans droegen er toe bij om het volk verstandiger te maken en vatbaar voor zijn redeneering, als hij het op hoogere belangen wees. Zijn optreden | |
[pagina 96]
| |
in volksvergaderingen en feesten stichtte een sfeer van belangstelling en vereering om hem en maakte de beste propaganda voor zijn geschreven werken. In de kleine woningen van de Kempen, waar sinds zijn heengaan meer dennen en lorken staan en minder beuken, en meer weiden groenen waar vroeger de heide zich uitstrekte, hangt in de kamer de armelijke prent, waarop Baas Gansendonck vóór de knielende sprokkelaarster staat, of Trien met moeite den brief aan haar geliefde schrijft. Wel mocht hij, in 1881, wanneer bij het verschijnen van zijn honderdste boekdeel de Vlamingen uit alle steden en dorpen naar Brussel kwamen om hem te huldigen, hun optocht met den triomftocht van een Romeinschen keizer vergelijken. Het wonder was gewrocht, dat in elk dorp, in iedere werkmanswijk Vlaamsche boeken werden gelezen. De romans van Conscience vervulden de menschen met een bijzonder geluk: in vertrouwde woorden, op eene bevattelijke wijze den gang van de wereld te hooren verklaren en tot eene nog onbekende fierheid te worden opgewekt, om een groot verleden dat wêer kon komen, - als het werk, dat hij prachtig begon, in latere geslachten voltrokken werd. | |
[pagina t.o. 96]
| |
Titelplaat uit ‘De Loteling’, (door Ed. Dujardin).
|
|