Geen leven roert er gedurende de vier eerste jaren van de Belgische onafhankelijkheid. Het dienstnemen van een groot gedeelte, en niet het onwaardigste, van de Belgische jeugd, was volgens Jan Frans Willems er een reden van.
Nu was de letterkunde, die in de 17e eeuw en later werd voortgebracht, niet van groote waarde, maar haar beoefening hield het volk gereed voor ernstiger eigen beschaving. In den Hollandschen tijd worden eindelijk aan de hoogeschool van Luik door Kinker en aan die van Gent door Schrant geleerden gevormd, die de nieuwe dragers kunnen worden van de verwaarloosde cultuur. Zij zullen na de omwenteling de bewuste leiders worden van de Vlaamsche beweging. Bij hen zal zich de begaafde auto-didakt Willems aansluiten, die in 1819 het eerste deel van zijn bekende ‘Verhandeling over de Nederduytsche tael- en letterkunde’ uitgaf, met het gedicht ‘Aen de Belgen’ voorop, maar met Fransche aanteekeningen, voorrede en vertaling. Opmerkenswaardig is het ook dat, in de eerste jaren der Vlaamsche beweging, de Vlaamschgezinde polemiek grootendeels in het Fransch wordt gevoerd.
Het veld, waar de vrienden van Conscience wilden werken, lag braak genoeg.
De gevoelvolle romancier vindt in de Laet het ontwikkeld verstand, veel dieper vorschend en meer bestand tegen stemmingen, dat zijn karakter steunen kan en om zoo te zeggen volledigt. Des te vaster sluiten ze zich bij elkander aan, en mogen ze al eens om het wisselend humeur van Conscience op minder vriendschappelijken voet met elkaar verkeeren, de Vlaamsche beweging brengt hen terug bijeen.
Zij werpen zich hals over kop in den politieken